Hendrik Nieuwenhuis
Nieuwenhuis begon zijn loopbaan als onderwijzer. In deeltijd studeerde hij fi losofi e en pedagogiek in Amsterdam, waar hij in 1939 bij Ph.A. Kohnstamm promoveerde. Toen hij in 1953 in Groningen werd benoemd, was hij directeur van het Pedagogisch Centrum van Den Haag, van waaruit hij participeerde in een grootschalig landelijk onderzoek naar de problemen van de naoorlogse ‘massajeugd’. In zijn inaugurele rede beklemtoonde hij de sociale en culturele gebondenheid van opvoedingsvraagstukken. Als hoogleraar opvoedkunde ‘in haar volle breedte’ gaf hij niet alleen vorm aan de studierichting pedagogiek, maar tilde ook een opleiding voor de Middelbare Akte pedagogiek van de grond. Ten behoeve van deze studies publiceerde hij een vaak herdrukte inleiding op het vakgebied. Ook sprak en schreef hij regelmatig voor pedagogische professionals. Vanaf 1964 kwamen er afzonderlijke leerstoelen voor diverse pedagogische specialisaties. Zijn eigen leerstoelomschrijving werd toen geherformuleerd tot de algemene, historische en wijsgerige pedagogiek, benevens de sociale pedagogiek en de andragogiek. Na zijn emeritaat in 1970 polemiseerde hij nog met de latere Groningse hoogleraren onderwijskunde B.P.M.Creemers en K.B. Koster over de mogelijkheid van waardenvrijheid in wetenschappelijk onderzoek.
Laatst gewijzigd: | 20 juni 2024 07:31 |