Op zoek naar een duurzaam landbouwmodel | Verslag Symposium 'Toekomst voor de natuurinclusieve landbouw: gebiedsgericht werken als wenkend perspectief?'
Natuurinclusieve landbouw biedt een veelbelovend alternatief voor de huidige, intensieve voedselproductie. Dit werd duidelijk tijdens een symposium in Campus Fryslân, waarbij meer dan honderd geïnteresseerde deelnemers en belanghebbenden uit de agrarische praktijk, het beleid en de wetenschap samenkwamen. Tijdens het symposium stonden vijf natuurinclusieve experimenten verspreid over Nederland centraal. Experts benadrukten de noodzaak van consistent en stimulerend overheidsbeleid, boegbeelden, betere kennisoverdracht en een structureel verdienmodel voor boeren.
Door: Jelle Posthuma
De bijeenkomst werd afgetrapt door Kees van Veen, voorzitter van de onderzoeksgroep Sustainable Food Systems aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij wees op de onhoudbaarheid van de huidige voedselsystemen. Het einde van de draagkracht van de aarde is in zicht. In de Nederlandse context geldt dat zo mogelijk nog sterker. Er is sprake van intensieve landbouw met een grote productie op een klein oppervlak.
Bij natuurinclusieve landbouw is de voedselproductie in evenwicht met de natuur, vervolgde Van Veen. De afgelopen jaren werden in het kader van de Regio Deal Noord-Nederland verschillende experimenten uitgevoerd op het gebied van Natuur Inclusieve Landbouw (NIL) met een gebiedsgerichte aanpak. Ook elders in het land zijn diverse gebiedsgerichte experimenten te vinden, met elk een eigen signatuur. Het gaat om lokale initiatieven in samenhangende regio’s die het boerenerf ontstijgen, verklaarde Van Veen. ‘Vandaag horen we wat de experimenten tot nu toe hebben opgeleverd, wat er is geleerd, en hoe we het kunnen vormgeven op de lange termijn.’
Succesverhaal
Voordat de inzichten over de gebiedsgerichte aanpak werden gedeeld, gaf Jan Willem Erisman (hoogleraar Milieu en Duurzaamheid aan de Universiteit Leiden) een introductie. Hij begon met de historische context. De modernisering van de landbouw is een succesverhaal, betoogde Erisman. ‘We hebben voedsel zat. De kwaliteit is bovendien sterk verbeterd en slechts tien procent van ons inkomen gaat naar voedsel.’ Tegelijkertijd gaat dit ‘succesverhaal’ ten koste van de bodem en waterkwaliteit, en ook van de biodiversiteit.
De hoogleraar toonde een kosten-batenanalyse, waaruit blijkt dat de agrarische opbrengst ongeveer in evenwicht is met de milieukosten, het productieverlies en de gezondheidskosten. De netto bijdrage van de voedselketen aan de Nederlandse economie is daardoor gering, stelde Erisman. Ondertussen zit de boer klem in het economisch systeem: de ketenpartijen in de agrarische industrie verdienen zolang de boer meer blijft produceren. Deze prikkel leidt uiteindelijk tot een race naar de bodem.
‘Relaxter model’
In Nederland zijn drie toekomstscenario’s, schetste Erisman. Allereerst is er het pad van de technologische innovaties, waar bijvoorbeeld het huidige kabinet sterk op inzet. Ook van de industriële niet-grondgebonden voedselproductie wordt door sommigen veel verwacht. Tot slot is er natuurinclusieve landbouw, waarbij de ‘bodem bepaalt’ hoeveel en wat er geproduceerd kan worden. Er is nog geen vaste definitie, zei de hoogleraar, maar het draait bij (succesvolle) natuurinclusieve landbouw om de productie van veilig, voldoende en gezond voedsel binnen de randvoorwaarden van natuur- en milieukwaliteit, biodiversiteit en klimaat. ‘Een veel relaxter model’, concludeerde Erisman.
Deze landbouwvorm kan bovendien op een rendabele manier voor zowel de boer, burger als de economie. Erisman wees op de succesvolle transitie op Schiermonnikoog, waarover hij het boek ‘De melkveerevolutie’ schreef. Om het tot een succes te maken zijn er een aantal belangrijke voorwaarden, vervolgde hij. Het perspectief van de boer moet leidend zijn. Ook is er overheidsbeleid nodig om marktpartijen te bewegen naar duurzame producten. Tot slot zal de consument meer voor voedsel moeten betalen dan de huidige tien procent van het eigen inkomen.
Visie vereist
Na het betoog van Erisman vertelde Hens Runhaar, hoogleraar beleid en sturing voor duurzame voedselsystemen aan de Universiteit Utrecht, over het opschalen van natuurinclusieve landbouw. Runhaar wees op de structurele problemen. Er is (nog) geen structureel verdienmodel voor ecosysteemdiensten en boeren hebben een beperkte handelingsperspectief door de hoge grondprijzen en kortlopende pachtcontracten. Experimenteren met natuurinclusieve landbouw is voor de ondernemende agrariër een te groot risico. Ook is er sprake van beperkte kennisoverdracht: veel boeren halen hun kennis bij conventionele (markt)partijen, die een eigenbelang hebben bij een zo hoog mogelijke productie.
Er is, kortom, een duidelijke visie nodig – een stip op de horizon – maar die ontbreekt op dit moment volledig. Het rapport van Remkes, (“Niet alles kan overal”), was zo gek nog niet, merkte Runhaar op. Uit de protesten van de afgelopen jaren blijkt echter dat er nog veel weerstand is. Volgens de hoogleraar is dat deels te wijten aan ‘framing’. Er moet een alternatief worden gepresenteerd tegenover het ideaalbeeld van de hoogproductieve boer die ‘de wereld voedt’, maar waarin voor de negatieve consequenties weinig ruimte is. Het is zaak om boegbeelden te vinden voor de natuurinclusieve landbouw om het alternatieve verhaal beter onder de aandacht te krijgen.
Grote verschillen
Daarna volgden presentaties van gebiedsgerichte experimenten, waaronder de Regio Deal Natuur Inclusieve Landbouw in Noord-Nederland. Opvallend was de grote verscheidenheid, vertelde akkerbouwer en programmaleider Gert Noordhoff. Er vonden ruim 90 projecten en experimenten plaats binnen acht deelgebieden in deze Regio Deal, van vlasteelt tot initiatieven op het gebied van natuur en toerisme.
Volgens Noordhoff waren er grote verschillen tussen de regio’s, van intensieve samenwerkingen zoals Actieplan Schiermonnikoog tot minder diepgravende boerenexperimenten, onder andere in de Veenkoloniën. Waar het ene gebied meer koos voor een gebiedsgerichte aanpak (Drents plateau, Friese Kleiweide), werd dat in andere gebieden (Oldambt, Westerwolde) meer overgelaten aan het initiatief van de individuele plannenmaker. Het verschil in uitkomst is opvallend.
Henny van der Windt, universitair hoofddocent bij de Rijksuniversiteit Groningen, noemde enkele concrete resultaten, zoals de toename van het aantal insecten, minder bestrijdingsmiddelengebruik en nieuwe samenwerkingsvormen, zoals kringloopcoöperaties. Hij benadrukte dat alleen brede samenwerking resultaten oplevert, hoe moeilijk dat soms ook is. Ook ondersteuning en coaching van de boeren, monitoring, aandacht voor verdienmodellen en de kennisinfrastructuur zijn van groot belang.
Boereninitiatief
Bij het experiment Living-Lab B7 staat de biodiversiteit in de bollenstreek in het Nationaal Park i.o. “Hollandse Duinen” centraal. Volgens Wolf Mooij, programmaleider en buitengewoon hoogleraar aan de Wageningen University & Research (WUR), is er een groot bewustzijn binnen de sector over de milieubelasting van bollenteelt. Dit komt mede door de brede aandacht voor bestrijdingsmiddelen in de media. Het heeft geleid tot diverse maatregelen en experimenten op het gebied van biodiversiteit in de bollenstreek.
VeenVitaal richt zich op experimenten die bedoeld zijn om de veenweiden rondom Amsterdam te verduurzamen. Volgens Matty Berg, hoogleraar Bodemfauna en Natuurlijke Ecosysteemdynamiek aan de Vrije Universiteit Amsterdam, zijn vooral de boereninitiatieven van onderop succesvol gebleken, waarbij beleidsmakers vooral functioneren als facilitator. Initiatieven die van bovenaf worden opgelegd lopen veelal vast. Ook deze onderzoeker benadrukte het belang van boegbeelden voor natuurinclusieve landbouw, die nodig zijn om het wantrouwen onder agrariërs en anderen weg te nemen.
Gelijke opbrengst
Huub Ploegmakers, onderzoeker aan de Radboud Universiteit, vertelde over het Living Lab Ooijpolder, bij Nijmegen De Ooijpolder is al jarenlang een ‘testing ground’ en voorbeeldgebied voor biodiversiteitsherstel. Binnen het Living Lab wordt in de tweede fase gezocht naar manieren om natuurinclusieve landbouw rendabel te maken, en boeren zekerheid op de lange termijn te geven. Een belangrijk middel hiervoor zijn langdurige beheersovereenkomsten, die leiden tot een zogeheten ‘groene mantel’ rondom Nijmegen.
Tot slot volgde een presentatie over Buijtenland van Rhoon, een natuurinclusief landbouwgebied bij Rotterdam ter compensatie van de Tweede Maasvlakte. De experimenten zorgden voor een ‘spectaculaire terugkeer’ van (planten)natuur, vertelde David Kleijn, hoogleraar Plantenecologie en Natuurbeheer aan de WUR. Ook wees hij op vergelijkend onderzoek naar gangbare en natuurinclusieve aardappelteelt in Buijtenland van Rhoon. De eerste resultaten zijn veelbelovend: de opbrengst van natuurinclusieve teelt blijkt vergelijkbaar te zijn met die van conventionele productie. Wel gaat een deel van het landbouwareaal uit productie.
Consistent beleid
De presentaties gaven een mooi beeld van de initiatieven in Nederland, waarbij zowel de opbrengsten als ervaren problemen aandacht kregen. Na de presentaties gingen de deelnemers uiteen in parallelsessies. De sessies richtten zich op vier inhoudelijke thema’s waar elk experiment, nu en in de toekomst, mee te maken heeft: governance (top-down of bottom-up), nieuwe verdienmodellen en andere opbrengsten, gevolgen voor de biodiversiteit, en het lerend vermogen van dit type programma’s. Na afloop reflecteerden de themavoorzitters plenair op de onderwerpen, en ging een panel hierover in discussie.
Allereerst werd het belang van kennisontwikkeling en -overdracht binnen de experimenten en in de gehele onderwijswaaier benoemd. Uit de discussie en parallelsessies werd duidelijk dat een visie onontbeerlijk is. Het Rijk moet doelen stellen en consistent beleid voeren. Zo ontstaan meer dwingende kaders waar de regio’s zelf hun weg in kunnen zoeken. Maar ook de regio’s zelf moeten een visie ontwikkelen, zodat duidelijk is wat de lokale initiatieven kunnen betekenen en hoe dit bereikt kan worden. Iemand merkte op dat het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) in dat opzicht zo slecht nog niet was.
Bij de uitvoering van natuurinclusief landbouwbeleid draait het om een combinatie van top-down en bottom-up benaderingen, waarbij initiatieven van onderop alleen werken bij een gemeenschappelijk ervaren ‘dreiging’ zoals de stikstofcrisis en met adequate beleidsinstrumenten. Ook werd nogmaals het belang van regionale voorvechters – ‘champions’ – voor natuurinclusieve landbouw benoemd.
Actieve overheid
Bij de discussie over verdienmodellen werden creativiteit en ondernemerschap benadrukt. Kansen liggen bij korte handelsketens, vergoedingen voor Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb), het inspelen op regionale trots en het afwaarderen van landbouwgrond naar natuur. Deze kansen zijn echter niet genoeg, benadrukte een van de panelleden. Een voornaam probleem is de wereldhandel: de consument heeft de vrije keuze en kiest het goedkoopste product. Daarom blijft een sturende overheid cruciaal.
‘De overheid keert overal terug vandaag’, concludeerde dagvoorzitter Van Veen aan het eind van de bijeenkomst. Hij benadrukte het belang van voortzetting van natuurinclusief landbouwbeleid op de lange termijn, en consistente kennisdeling. Het enthousiasme onder de deelnemers, zelfs in het huidige politieke klimaat, laat zien dat het mogelijk is, zei Van Veen. ‘En uiteindelijk ben ik van de school: de wal keert het schip.’
Het symposium werd georganiseerd door een uniek samenwerkingsverband tussen de Regio Deal Natuurinclusieve Landbouw Noord-Nederland en de Sustainable Food Systems onderzoeksgroep van de Rudolf Agricola School for Sustainable Development (Rijksuniversiteit Groningen).
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met:
En met dank aan alle deelnemers en de bijdragen van collega’s: Prof. Dr. Jan Willem Erisman – Universiteit Leiden |
Laatst gewijzigd: | 09 december 2024 09:33 |
Meer nieuws
-
16 december 2024
Jouke de Vries: ‘De universiteit zal wendbaar moeten zijn’
Aan het einde van 2024 blikt collegevoorzitter Jouke de Vries terug op het afgelopen jaar. Daarbij gaat hij in op zijn persoonlijke hoogte- en dieptepunten en kijkt hij vooruit naar de toekomst van de universiteit in financieel moeilijke tijden.
-
10 juni 2024
Om een wolkenkrabber heen zwermen
In Makers van de RUG belichten we elke twee weken een onderzoeker die iets concreets heeft ontwikkeld: van zelfgemaakte meetapparatuur voor wetenschappelijk onderzoek tot kleine of grote producten die ons dagelijks leven kunnen veranderen. Zo...