Agricola interview: promovendus Denise Mensonides onderzoekt hoe kinderen digitale geletterdheid ontwikkelen
Promovendus Denise Mensonides won in 2022 een Sustainable Society PhD Grant. Sustainable Society is de voorloper van de Agricola School. Daarbovenop won Mensonides een Extra Grant om de resultaten van haar onderzoek te visualiseren.
Digitale geletterdheid is essentieel om te kunnen meedoen in de hedendaagse samenleving. In een meerjarig onderzoeksprogramma doet de Rijksuniversiteit Groningen onderzoek naar de factoren die de ontwikkeling van digitale geletterdheid stimuleren of juist verhinderen. Drs. Denise Mensonides is een van de twee onderzoekers; haar onderzoek is gericht op kinderen tussen acht en twaalf jaar.
Partners in dit onderzoek zijn Stichting Kinderopvang Stad Groningen (SKSG), Netwerk Mediawijsheid, de Koninklijke Bibliotheek, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Alfa-college en Biblionet Groningen.
Zijn kinderen tegenwoordig ‘digital natives’?
‘Dat is een mythe!’ zegt Denise Mensonides over het idee dat kinderen ontzettend digitaal vaardig zijn, omdat ze opgroeien in een wereld vol computers, tablets en smartphones. ‘Ja, de technische vaardigheden hebben ze vaak wel, maar als ze bijvoorbeeld kritisch moeten kijken naar verschillende vormen van informatie, zoals nieuws of reclames, dan vinden ze dat moeilijker. Terwijl dat wel essentieel is in een wereld waarin je wordt overspoeld met informatie waarvan de herkomst vaak niet meteen duidelijk is. De vraag is hoe je kinderen voorbereiden op een steeds digitaler wordende maatschappij, zodat ze er goed in kunnen meekomen maar zich ook bewust zijn van de mogelijke negatieve kanten die het kan hebben.
Van kinderen en jongeren wordt vaak gedacht dat helemaal geen problemen hebben met de digitale wereld. Computers, tablets, smartphones? Ze zijn er mee opgegroeid en worden daarom vaak aangeduid als ‘digital natives.’
In de praktijk blijkt echter dat veel mensen helemaal niet digitaal geletterd zijn. In Nederland mist zo'n 42 % van de mensen digitale vaardigheden. Ze kunnen bijvoorbeeld niet hun bankzaken regelen met de app op hun telefoon, en willen daarom graag naar een bankkantoor – dat er niet meer is. Of ze kunnen niet omgaan met veelgebruikte software zoals de tekstverwerker Word.
Een niveau hoger is de vaardigheid om informatie te kunnen beoordeling op herkomst en waarheidsgehalte. In de huidige tijd van nepnieuws is het essentieel om het verschil te kunnen zien tussen tussen serieuze berichten en reclame, clickbait en nepnieuws. Van de 13- tot 18-jarigen blijkt maar liefst twee derde belangrijke vaardigheden missen om met digitale media om te gaan. Hoe kan dat?
Dat komt doordat ze die vaardigheden niet op eerdere leeftijd hebben ontwikkeld, zo tussen de 8 en 12 jaar. Hoe kan je die wel ontwikkelen? En onder welke voorwaarden? Daarnaar kijk in mijn onderzoek. Dat doe ik in vier verschillende Groningse wijken. Daarbij kijk ik ook naar de sociaal-economische achtergronden. Met de resultaten kunnen we wellicht de digitale ongelijkheid aanpakken.
In mijn onderzoek kijk ik naar mediagebruik binnen de verschillende aspecten van kinderen hun dagelijks leven. Zo observeer ik hoe kinderen media gebruiken in verschillende sociale contexten (zoals de BSO, school en thuis), maar ook naar hoe media gebruikt worden bij verschillende sociale processen, zoals identiteitsvorming, opbouw van sociaal kapitaal, en de ontwikkeling van burgerschap en veerkracht.
Hoe leer je die digitale vaardigheden?
Kinderen ontwikkelen belangrijke vaardigheden vaak spelenderwijs. Zo zie ik dat binnen het thema & veerkracht; kinderen bijvoorbeeld veerkracht ontwikkelen door iets dat ik 'digital risky play' noem.
Door risico’s te nemen tijdens het spelen, leer je risico’s inschatten en hiermee om te gaan. Daardoor krijg je veerkracht. Als je als kind buiten in bomen klimt, leer je bijvoorbeeld ook veel over risico’s. Je kan bijvoorbeeld vallen als je te hoog klimt of staat op een tak die niet stevig genoeg is. Als je dat ervaart, dan leer je bijvoorbeeld hoe takken eruitzien die wel sterk genoeg zijn, en hoe je veilig weer naar beneden kan komen als je toch te hoog bent geklommen. Dit zijn tactieken die kinderen ontwikkelen om met die risico’s om te gaan.
Digitaal gebeurt dat ook, door bijvoorbeeld spelletjes te doen die kinderen soms als spannend kunnen ervaren. Door bijvoorbeeld in het spel een veilige omgeving te maken of het samen met vrienden te spelen, leren ze omgaan met digitaal spannende situaties.
Beïnvloed je als waarnemer je onderzoeksobject ook?
(Denk even na). In de twee jaar dat ik mijn nu onderzoek doe, heb ik denk ik een vertrouwensband opgebouwd met de kinderen. Ze begrijpen dat ik geen autoriteitsfiguur ben op de locaties. Ik bedoel: als ze iets doen dat eigenlijk niet mag, bijvoorbeeld iets langer op de computer spelen of meekijken met vriendjes, ben ik niet degene die dat moet corrigeren. Daardoor beschouwen de kinderen me als één van hen. Kinderen praten ook als volwassenen er niet bij zijn bijvoorbeeld over nieuws. Nu bijvoorbeeld over Oekraïne dat nu veel in het nieuws is. Als ze in Minecraft een fort hebben gebouwd, en er moet een vlag op, dan stelt er eentje voor om er de vlag van Oekraïne op te zetten, want dat moet verdedigd worden.
Wat ze bijvoorbeeld minder doen, is kijken waar nieuws vandaan komt en hoe dat wordt gemaakt. Op TikTok vinden ze het bijvoorbeeld moeilijk om reclame te herkennen. Gaandeweg zie je wel dat ze dat soort vaardigheden ontwikkelen, door hier bijvoorbeeld over te praten met vriendjes of met de pedagogisch medewerkers op de BSO locaties. Daardoor zullen ze later beter gewapend zijn tegen bijvoorbeeld nepnieuws.
Hoe proberen volwassenen ze dingen te leren?
Vanuit volwassenen is er snel een protectionistische reactie: ze wijzen kinderen op de gevaren. Zelf zie ik meer in empowering; geef kinderen de mogelijkheden om spelenderwijs belangrijke vaardigheden te ontwikkelen. En ondersteun dat als ouder, door bijvoorbeeld geïnteresseerd mee te kijken als ze achter de computer zitten of de iPad gebruiken en door open gesprekken over media met de kinderen aan te gaan.
Je doet onderzoek in de wijken Groningense stadwijken Beijum, Stadspark, de Oosterparkwijk en Helpman. Dat zijn sociaal-economisch nogal diverse wijken. Van wijken met veel sociale huur tot wijken met alleen koopwoningen. In het totaal observeer je zo’n tachtig kinderen.
Ja, en dat is meteen één van de dingen waarop ik let, de kansen die kinderen krijgen. Dat heeft zijn beperkingen. Vanuit eerder onderzoek weten we dat vooral mensen met een kwetsbare sociaal-economische achtergrond risico lopen om uitgesloten te worden in een steeds meer digitale samenleving. Daarom is het ook belangrijk om te kijken hoe kinderen met verschillende sociaal-economische achtergronden gebruik maken van media en welke vaardigheden ze daarbij ontwikkelen.
Je kijkt vanuit het kind, zo observeer je de groepen zes dagdelen per week, nu al twee jaar lang.
Fantastisch vind ik het! Er wordt veel over kinderen gepraat, maar hoe is het voor de kinderen zelf?
Ik heb de kans om vier jaar lang onderzoek te doen naar dat perspectief van het kind: we observeren wat kinderen doen met media. Er is wel namelijk wel veel onderzoek naar mediagebruik van kinderen gedaan, maar dat kijkt ‘van bovenaf,’ door ze vragen te laten beantwoorden.
Een wetenschappelijk nadeel daarbij is bijvoorbeeld dat kinderen zichzelf vaak overschatten, en je dus een beperkt beeld krijgt van hoe kinderen media ervaren en wat ze daarvan leren. Het onderzoek dat tot nu toe mistte was: wat vinden kinderen er zelf van? Ik ben nu zelf kind aan huis bij de BSO groepen. Kinderen kijken er niet meer van op als ik binnenkom, want ik kom al twee jaar. Er is echt een vertrouwensband. Ze vinden het goed als ik mee kijk, dat vinden ze juist leuk. Ze gaan vaak al uit zichzelf vertellen wat ze doen.
Kinderen delen graag en geven veel ongevraagde adviezen, ze betrekken me er echt bij. Daardoor kom je er goed achter wat ze doen, en waarom ze het doen. Maar het kan zo zijn dat ze zich na een tijdje ineens omdraaien en opeens iets heel anders gaan doen. Zo zijn kinderen van die leeftijd.
Wat vind je het meest verrassend aan je onderzoek?
Het is een luxe om zo lang met één groep participanten op te mogen trekken. Maar wat echt opvalt is dat kinderen geen onderscheid maken tussen online en de ‘echte wereld.’ Eerdere generaties groeiden op in een wereld waar nog een duidelijk onderscheid bestond tussen gewone menselijke contacten en mediagebruik. Voor kinderen van nu zijn media zijn gewoon een aspect van hun leven. Reëel en virtueel, alles loopt door elkaar. Ze zijn met elkaar bezig in een lokaal, maar hebben tegelijkertijd heel waardevolle interacties online, bijvoorbeeld via Facetime. Als ze samen iets knutselen of een film maken is dat voor hun zowel een fysiek als een digitaal project. We moeten vooral niet onderschatten hoeveel kinderen daarvan leren.
Laatst gewijzigd: | 24 oktober 2023 13:07 |
Meer nieuws
-
10 juni 2024
Om een wolkenkrabber heen zwermen
In Makers van de RUG belichten we elke twee weken een onderzoeker die iets concreets heeft ontwikkeld: van zelfgemaakte meetapparatuur voor wetenschappelijk onderzoek tot kleine of grote producten die ons dagelijks leven kunnen veranderen. Zo...
-
21 mei 2024
Uitslag universitaire verkiezingen 2024
De stemmen zijn geteld en de uitslag van de universitaire verkiezingen is binnen!