De weerbare democratische rechtsstaat tussen partij en parlement
De vakgroep Staatsrecht, Bestuursrecht en Bestuurskunde biedt plaats voor een promotieonderzoek naar de rol van politieke partijen en het parlement bij het versterken van de democratisch-rechtsstatelijke weerbaarheid van het Nederlandse staatsbestel. Het onderzoek betreft zowel de vraag welke normen ter bescherming van de weerbaarheid voor deze twee actoren zouden kunnen gelden, als de vraag hoe de handhaving daarvan eruit zou moeten zien.
In haar rapport Lage drempels, hoge dijken van 2018 concludeert de Staatscommissie parlementair stelsel onder meer dat het parlementaire bestel in Nederland zowel laagdrempelig voor deelnemers dient te zijn als bestand tegen dreigingen voor de democratie zelf. De hoogte van deze ‘dijken’ staat in dit promotieproject centraal. Door elkaar snel opvolgende electorale wentelingen, een veranderende democratische inborst van sommige politieke partijen en het afgenomen vertrouwen van burgers in de politiek, rijst de vraag of ons constitutionele bestel met voldoende hoge dijken is toegerust voor dergelijke uitdagingen. Dit vraagstuk van ‘weerbare democratie’ is een klassiek thema binnen het constitutionele recht, maar onverminderd actueel. Ook buiten Nederland zijn ontwikkelingen gaande waar politici en partijen – veelal met een beroep op de volkswil – deelnemen aan het electorale proces om vervolgens te knagen aan democratische en rechtsstatelijke instituties en instellingen, procedures en conventies.
Dit onderzoeksproject is erop gericht in kaart te brengen welke waarborgen de huidige Nederlandse constitutie biedt tegen actoren die de democratische rechtsstaat van binnenuit uithollen, en hoe deze waarborgen verstevigd kunnen worden. De focus ligt hierbij op de twee belangrijkste spelers zelf: de politieke partijen en de volksvertegenwoordiging.
Politieke partijen – Het belang van politieke partijen in een representatieve democratie valt niet te ontkennen, maar wat te doen met partijen die afbreuk (willen) doen aan datzelfde systeem waarvan zij deel uitmaken? In Nederland is van oudsher weinig geregeld inzake de (rechts)positie van partijen. Het aangekondigde, maar nog niet ingediende wetsvoorstel voor een Wet op de politieke partijen brengt daar weliswaar verandering in, met onderwerpen als interne partijorganisatie, financiële transparantie, campagnevoering en het partijverbod, maar ook deze wet legt de focus maar beperkt bij het onderhavige vraagstuk van de aantasting van de democratische rechtsstaat ‘van binnenuit’. Daardoor blijft anno 2025 een aantal prangende vragen onbeantwoord, zowel met betrekking tot de vereiste normen als met betrekking tot de handhaving daarvan. Vragen zoals naar de wenselijkheid om tegenmacht binnen de partijorganisatie zelf verplicht te stellen, bijv. door middel van ledeninspraak. Wat financiën betreft is een belangrijke kwestie waar de grens ligt tussen donatie en omkoping, en of er een grens moet worden getrokken bij de rol van geld in campagnevoering. Ook de zoektocht naar een evenwichtige regeling inzake het partijverbod blijft de gemoederen bezighouden en is voor dit onderwerp relevant.
Volksvertegenwoordiging – Politieke partijen kunnen een belangrijke preventieve rol spelen bij de bescherming van een weerbare democratie, maar ook voor de volksvertegenwoordiging zelf is hier een hoofdrol weggelegd. Die rol wordt nog versterkt door het feit dat in het Nederlandse grondwettelijke stelsel de Kamers zelf primair verantwoordelijk zijn voor hun goede functioneren, zonder bemoeienis van de andere staatsmachten. De ontwikkeling van interne regels is op dit punt echter nog zwak, en over de rol van de Kamervoorzitters en het Presidium bestaan sterk verschillende opvattingen. De vraag is bovendien of (de interpretatie van) grondwettelijke uitgangspunten als het vrije mandaat en de parlementaire immuniteit niet al te zeer het effectief optreden tegen aantasting van de democratisch-rechtsstatelijke spelregels van binnenuit verhinderen. In de politieke setting van de Staten-Generaal rijst de vraag of Kamerleden elkaar kunnen disciplineren. Welke nieuwe gedragsnormen zijn nodig voor een betere bescherming van het parlementaire proces en wat kunnen staatsrechtelijk aanvaardbare maar effectieve sancties zijn op overtreding van gedragsnormen? In hoeverre kunnen gekozen volksvertegenwoordigers ter bescherming van de democratie hun zetel verliezen? Bestaat er aanleiding de gronden voor ontzetting uit het passieve kiesrecht uit te breiden?
Om antwoorden op deze vragen te vinden, richt het onderzoek zich enerzijds op de grondslagen van het Nederlandse constitutionele stelsel en de daaruit voortvloeiende huidige (grond)wettelijke positionering van de genoemde hoofdrolspelers. Anderzijds wordt door middel van rechtsvergelijking onderzocht welke alternatieven denkbaar zijn. Daartoe wordt een functionele vergelijking gemaakt met het staatsrecht van Duitsland, België, Frankrijk en de Verenigde Staten.
De exacte vraagstelling, opzet en methodologie worden in overleg met de beoogde (co)promotores nader geformuleerd. Het promotieonderzoek sluit aan bij het onderzoek van mr. dr. S. Maasbommel en mr. dr. J. Koornstra. Naar verwachting wordt het onderzoek mede begeleid door prof. mr. dr. S.A.J. Munneke. Het onderzoek start bij voorkeur in september 2025 en heeft een looptijd van vier jaar.
Laatst gewijzigd: | 06 maart 2025 17:03 |