Waar moet een goed boek aan voldoen?
Een goed boek roept een wereld op die anders is dan de dagelijkse werkelijkheid van de lezer, maar waar die lezer zich wel door aangesproken voelt. In een goed boek worden leven en liefde, verlangens en angsten invoelbaar gemaakt door de stijl en door de stem van een verteller.
Op de vraag waar een goed boek aan moet voldoen zijn minstens drie soorten antwoorden mogelijk. Wat iemand een goed boek vindt, hangt af van de opvattingen over literatuur die een lezer of een groep lezers erop nahoudt. Een mening over wat (goede) literatuur is of zou moeten zijn wordt ook wel een poëtica genoemd. Iemand die vindt dat een roman de eigentijdse maatschappelijke werkelijkheid zo realistisch mogelijk moet weergeven, houdt er een andere literatuuropvatting op na dan iemand die houdt van sprookjes of fantasy. Een lezer of leesclub die vooral geïnteresseerd is in het leven van beroemde mensen, zal liever een biografie of autobiografie kiezen dan een verzonnen verhaal. En wie houdt van klassieke, regelmatige en rijmende poëzie zal niet snel naar een gedichtenbundel met experimentele verzen grijpen.
Een tweede antwoord is van meer institutionele aard: goede boeken zijn boeken waaraan gezaghebbende lezers en instituties betekenis en waarde toekennen. Denk aan uitgevers, recensenten, docenten en leden van literaire jury’s. Hun beslissingen om een boek wel of niet uit te geven, te bespreken, te onderwijzen en te bekronen bepalen de waarde die binnen een samenleving aan een boek wordt toegekend. Het gaat daarbij volgens de veldtheorie van de Franse cultuursocioloog Pierre Bourdieu vooral om symbolische waarde, al kan die natuurlijk ook worden omgezet in financiële waarde, bijvoorbeeld wanneer gunstige recensies de verkoop van een boek stimuleren of wanneer een literaire prijs bestaat uit een hoog geldbedrag.
Een derde antwoord is dat de waarde van een boek wordt bepaald door de persoonlijke smaak van een individuele lezer, door diens eigen voorkeuren en repertoire (alle eerder gelezen boeken). Zelf houd ik van boeken die niet bevestigen wat ik zelf al weet en vind, maar die mij confronteren met een voorstellingswereld die vreemd en vaak verontrustend is, boeken die mijn eigen ideeën over literatuur en over de wereld op de proef stellen. In een goed boek worden leven en liefde, verlangens en angsten invoelbaar gemaakt door de stijl en door de stem van een verteller. Ik houd van boeken die veel interpretaties toelaten, maar er niet één afdwingen en die daardoor het denken van nieuwe energie voorzien.
Wie is Mathijs Sanders?
Mathijs Sanders is hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij doet onderzoek naar internationale literaire betrekkingen in de twintigste eeuw en naar eigentijdse poëzie. Zijn meest recente boek is Boekhouders van de vergankelijkheid. Late stijl in nieuwe poëzie (Gent, 2024).
Meer wetenschappelijke quotes lezen?
Ja, ochtend- en avondmensen bestaan echt; het is niet iets dat je jezelf alleen maar aanpraat. Eén van de oorzaken is een verschil in de werking van iemands biologische klok. Maar ook leefstijl heeft effect, dus het is mogelijk voor avondmensen om iets eerder op te staan en voor ochtendmensen iets later.
Een ochtendmens wordt ’s morgens vroeg en gemakkelijk wakker, maar tegen de avond gaan de luiken dicht en wil-ie vroeg naar bed. Een avondmens daarentegen heeft ’s morgens moeite om op tijd wakker te worden en komt vaak tegen de avond pas echt op gang. Goed presteren, sporten: een ochtendtype doet het graag vroeg op de dag, maar het avondtype liefst pas in de avond. De verschillen kunnen zo groot zijn dat het echte ochtendtype al uit bed is als het avondtype er net in kruipt.
Kan je van zo’n avondtype een ochtendtype worden? Nou nee, niet gemakkelijk. Je kunt als avondmens wel je leefstijl veranderen waardoor je iets makkelijker op tijd in slaap valt en wakker wordt, maar echt een ochtendtype zal je nooit worden. Is dat erg? Dat ligt eraan of je als avondmens een vast ritme aanhoudt, want een onregelmatig ritme is niet zo gezond. Uit recent onderzoek blijkt dat een regelmatig slaap-waakritme belangrijker is voor levensverwachting dan slaapduur.
Het ritme van slapen en waken wordt geregeld door de biologische klok in je hersenen. Een gebied van 100.000 hersencellen, vlak boven de plek waar de oogzenuwen je hersenen binnenkomen. De cellen in de biologische klok kunnen zelf een ritme produceren van ongeveer 24 uur en vertellen het lichaam hoe laat het is; dat het tijd wordt om te gaan slapen, en dat het tijd wordt om op te staan. Ze genereren ook allerlei ritmes in je bloeddruk, hartslag en hormoonspiegels om je voor te bereiden op het in slaap vallen en ontwaken. Het ritme van de biologische klok is niet precies 24 uur. Bij ochtendmensen loopt deze klok iets sneller, bijvoorbeeld 23.8 uur, terwijl de klok bij avondmensen iets langzamer loopt, bijvoorbeeld 25 uur. Hierdoor ontvangt een avondmens pas laat het seintje dat het tijd is om naar bed te gaan of om op te staan.
Maar je kunt de klok wat verzetten. Licht dat in de ochtend op je ogen valt versnelt de klok; avondlicht maakt hem trager.
Kort gezegd, een avondmens heeft een biologische klok die langzamer loopt dan die van een ochtendmens. Maar je kunt je biologische klok bijstellen door licht en donker op het juiste moment. Het is belangrijk om een regelmatig slaap-waakritme aan te houden en zoveel mogelijk, minstens twee uur, daglicht per dag te zien. Voor avondmensen is het vooral van belang direct na het wakker worden de gordijnen open te trekken, in het licht te ontbijten en avondlicht te vermijden.
Waarschijnlijk wel. Ons stresssysteem is afgesteld op acute, tijdelijke dreiging, zoals een hongerige sabeltandtijger waar de oermens voor moest vluchten of vechten. De stress van tegenwoordig, zoals prestatiedruk, is langduriger en constanter: we staan bijna altijd ‘aan’. Hierdoor herstelt ons stresssysteem minder goed en ervaren we meer stressgerelateerde klachten.
In het nieuws is regelmatig te lezen dat we in toenemende mate stress ervaren. Stress is een reactie van je lichaam op een dreiging uit de omgeving. Vroeger, in de oertijd, bestond die dreiging uit acuut gevaar, zoals de eerder genoemde hongerige sabeltandtijger. Tegenwoordig is ons stresssysteem nog steeds hetzelfde als dat van de oermens. In een stressvolle situatie maak je eerst adrenaline aan. Dit stresshormoon zorgt voor de beroemde vecht- of vluchtreactie: je hartslag gaat omhoog en je ademhaling versnelt. Vervolgens komt cortisol vrij. Dit hormoon maakt meer energie beschikbaar voor bijvoorbeeld hersencellen en spiercellen, en verhoogt de bloeddruk. Tegelijkertijd remt het tijdelijk de spijsvertering en het afweersysteem, zodat je meer energie hebt om de dreiging het hoofd te bieden. Als de dreiging verdwijnt en je weer ontspant, herstelt het stresssysteem uit zichzelf en daalt de afgifte van stresshormonen. Stress is dus niet slecht - sterker nog, stress is nodig om te overleven.
Tegenwoordig hoeven we niet meer zo bang te zijn voor sabeltandtijgers. De stress die veel mensen nu ervaren, is van een heel andere orde: prestatiedruk, werkdruk of studiestress. Ook die stress is niet altijd slecht: een beetje stress voor een belangrijke presentatie of een tentamen kan je helpen om beter te presteren, het verhoogt je focus en energie. Maar als stress langdurig aanhoudt, kan het vervelend worden. Het stresssysteem krijgt niet meer de kans om te herstellen en dat kan leiden tot klachten zoals slaapproblemen, geheugenproblemen, verminderde weerstand en hart- en vaatziekten. Deze klachten komen steeds vaker voor - niet alleen als je de oertijd met nu vergelijkt, ook als je de jaren 1990 vergelijkt met de jaren 2010, ontdekten Amerikaanse onderzoekers. Wellicht heeft dat te maken met het feit dat we continu worden blootgesteld aan prikkels. Je kunt overal je werkmail checken, en anders herinneren de nieuwswebsites je er wel aan dat het slecht gaat met de wereld, of zorgen de socials ervoor dat je de druk ervaart om ‘je beste zelf te zijn’. Raak je hier gestrest van, dan is het lastig om weer tot rust te komen - de ‘dreiging’ blijft continu aanwezig en je stresssysteem kan niet herstellen. Waarschijnlijk zijn we daarom meer gestrest dan vroeger: ons lichaam kan beter omgaan met een korte, acute dreiging dan met die langdurige, constante stress van nu.
Meer lezen? Sapolsky, R. M. (2005). Why Zebras Don’t Get Ulcers. Henry Holt & Company: New York, NY, USA. (boek)
Ja, dat kan! Doodgaan is niet alleen een biologisch, maar ook een sociaal proces. Na een overlijden verdwijnt de band die je met een naaste hebt niet plotseling. Deze relaties veranderen, vervagen of intensiveren, afhankelijk van tijd en plaats. Sommige mensen praten met hun overledenen of brengen een toast uit op hun verjaardag bij het graf. Of ze schrijven brieven om hen op de hoogte te houden van gebeurtenissen in het leven.
Wat is ‘dood zijn’ precies? In de sociale wetenschappen wordt onderscheid gemaakt tussen biologische dood en sociale dood. De biologische dood treedt in als de hersenfuncties onomkeerbaar, definitief en volledig verloren zijn gegaan. Er is geen weg terug. De sociale dood treedt in wanneer iemands identiteit vervaagd, bijvoorbeeld wanneer iemand niet langer herinnerd wordt. Dit kan gebeuren na een overlijden, maar ook tijdens iemands leven, bijvoorbeeld door extreme eenzaamheid, uitsluiting of bepaalde ziektebeelden zoals Alzheimer.
Vaak treedt de sociale dood geleidelijk in nadat iemand biologisch is overleden. De relatie die je met een naaste hebt verdwijnt niet plotseling, maar blijft voortbestaan en ontwikkelt zich. Mensen praten met hun overleden dierbaren, bijvoorbeeld bij een gedenkplek, of ervaren hun aanwezigheid via materiële herinneringen in huis zoals foto's en kleding.
De relaties die mensen met hun overledenen onderhouden zijn dynamisch en veranderen met de tijd. Dit betekent niet alleen dat mensen op verschillende momenten meer of minder intense banden kunnen ervaren, afhankelijk van hun rouwproces. Het betekent ook dat de overledenen zich sociaal blijven ontwikkelen. Zo zie je op graven in Nederland vaak verjaardagskaarten die laten zien dat de overledene ouder wordt, zelfs na de dood. Bijvoorbeeld, iemand die op 47-jarige leeftijd overleed, wordt gefeliciteerd met zijn 50e verjaardag. Ook worden de overledenen geïnformeerd over nieuwe aanwas middels geboortekaartjes. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de borrels die, zo getuigen de glazen en flesjes op graven, samen met de doden worden gedronken.
Kortom: in sociaal opzicht is doodgaan een gradueel proces en onderhouden levenden relaties met de doden. Deze relaties veranderen, vervagen of intensiveren, afhankelijk van tijd en plaats.
RUG Lustrum:
Vier met ons 410 jaar wetenschappelijk onderwijs!
Deze campagne is onderdeel van het RUG Lustrum. De Rijksuniversiteit Groningen bestaat dit jaar 410 jaar. Dat vieren we met een Lustrum.
Laatst gewijzigd: | 21 mei 2024 10:20 |