Masterscripties
Een overzicht van Masterscripties gelieerd aan het RuikwaLab:
Introduction
In July 2021, parts of Central and Western Europe were affected by a severe flood disaster. Existing flood protection measures in the tributaries of the Rhine and Meuse could not withstand the high water discharge after a period of extreme precipitation. This led to severe damages with a total of over 200 fatalities in the Netherlands, Germany, Belgium and Luxembourg. Extreme precipitation will likely occur more frequent in Western Europe due to climate change. As a result, the probability that flood events of this kind will occur again in the future is relatively high (Delta Programme 2023, 2022). Densely populated delta regions like the Netherlands are extremely vulnerable to the effects of climate change. Sea level rise, rivers draining a vast hinterland and more intense precipitation are putting these regions under severe pressure (Klijn et al., 2015). About half of the Netherlands is located below sea level and is protected against flooding by a system of primary dikes and water-retaining structures along the coast and rivers (Vrijling, 2001). In recent years, there has been a shift in the Netherlands from traditional resistance strategies in flood risk management (FRM) to resilience strategies which focus on giving the water more space and “living with floods” instead of “fighting floods”. These resilience strategies involve large spatial interventions to enable controlled flooding of specific areas (Vis et al., 2003). The areas along the rivers are densely populated and characterized by a variety of land uses. To achieve acceptance among the population, measures for flood risk reduction need to be well balanced with other needs and desires of the people living in these river landscapes. The concept of spatial quality (SQ), which promotes an integration across use, experiential, long-term and ecological aspects, is therefore an important factor in the development and implementation of future FRM measures.
Master thesis
For more information, you can find the complete master thesis of Katherine Hövelmann below:
Introduction
In the Netherlands, massive landscape transformations are needed. To facilitate this, the Dutch national government has written a National Environmental Vision, in which improving spatial quality is a central aim. However, a definition of what makes a space qualitative or not, is lacking. Additionally, due to the term’s subjectiveness, different users tend to have different views on what makes a particular organisation of space qualitative. Thus, public participation is needed to include the viewpoints of different users. A possible approach for identifying an area’s perceived spatial quality is the use of online PPGIS, as PPGIS can potentially solve the problems of traditional participation. So far there has not been an evaluation in the literature of how the tool performs specifically for grasping spatial quality. Therefore, this paper discusses the concept of spatial quality and studies how it can be operationalised for use in PPGIS. Moreover, this combination of spatial quality and PPGIS is put to the test in the Lauwersmeer area development process to identify who is reached when using PPGIS and evaluating how the tool’s results can contribute to landscape transformation.
Outcomes
Within the Lauwersmeer case study, methodological triangulation was used. This includes participatory observation, participatory mapping (PPGIS) and expert interviews. It was found that, despite limitations, the Hooimeijer matrix, which distinguishes three values – use, experiential, and future value – and four societal interests – economic, social, ecological, and cultural – provides a good base for understanding spatial quality. Furthermore, using PPGIS for identifying an area’s spatial quality leads to a visual, complete, and useful overview the Lauwersmeer area’s spatial quality, based on which recommendations for landscape transformation can be made. Moreover, PPGIS can aid the participation process by helping to reach a larger audience that includes groups that are not normally included, which in the case of the Lauwersmeer area development process is done by including the area’s visitors. However, in this case, the use of PPGIS does not solve other problems related to traditional participation, as the most represented respondent is still the highly educated middle-aged man. PPGIS can thus enable public participation by mapping citizen’s views on spatial quality in landscape transformation processes in multiple ways. Firstly, by including a larger audience in the participation process. And secondly, by providing useful, complete, visual overview of a landscape’s subjective spatial quality, which then can form the basis for objective goals in landscape transformation. Based on the results of this study, it is recommended to apply PPGIS for identifying spatial quality in the very beginning of the landscape transformation process. Additionally, further research is recommended on how this methodology performs in other case studies.
Master thesis
For more information, you can find the complete master thesis of Marie-Prosman below:
Operationalising spatial quality for PPGIS: The case of the Lauwersmeer area development process
Inleiding
Aan het einde van de 20e eeuw heeft klimaatverandering geleid tot een verandering in waterbeheer: van focus op technische oplossingen naar een nieuw paradigma. In dit nieuwe paradigma voor waterbeheer staan drie benaderingen centraal: integraal waterbeheer, op ecosystemen gebaseerde benaderingen en adaptief beheer. Deze ontwikkeling gaat gepaard met de behoefte aan responsieve overheden die in staat zijn de communicatie tussen alle aspecten van de samenleving centraal te stellen.
Aangezien de Nederlandse waterschappen de institutionele verantwoordelijkheid dragen om langetermijnbeleidsproblemen binnen het waterbeheer aan te pakken, wordt van hen verwacht dat zij een sleutelrol spelen in deze verschuiving. Maar omdat deze overheden een historie hebben van eeuwenlang waterbeheer vanuit de drang tot beheersing middels technische expertise, blijven ze vooralsnog primair gericht op technische oplossingen. Hoewel technische expertise belangrijk blijft bij het beheer van de waterkwaliteit, -kwantiteit en -veiligheid, moeten de Nederlandse waterschappen zich aanpassen om hun expertise rol in evenwicht te brengen met de noodzaak om een responsieve overheid te worden binnen het nieuwe water paradigma.
Onderzoeksdoel
Het doel van dit onderzoek is om te onderzoeken hoe Nederlandse waterschappen omgaan met dit dilemma door inzicht te krijgen in de herpositionering van het waterschap Noorderzijlvest. Uit de analyse van dit onderzoek blijkt dat Noorderzijlvest momenteel actief bezig is met het bepalen van haar nieuwe positie. Noorderzijlvest is goed op weg, maar er zijn verbeteringen mogelijk. Op basis van dit onderzoek zijn verschillende aanbevelingen voor het versterken van het institutionele centrum van Noorderzijlvest beschreven, zoals: het uitwerken en reflecteren op wie Noorderzijlvest ziet als 'partners' in verschillende projecten en de partnerrol die Noorderzijlvest voor zichzelf ziet (bijvoorbeeld Noorderzijlvest als initiërende partner, een uitvoerend waterdeskundige of een beleidspartner).
Gezien er beperkt onderzoek gedaan is naar de relatie tussen Nederlandse waterschappen en hun rol in het nieuwe water paradigma, draagt dit onderzoek bij aan de ruimtelijke wetenschappen door zich te concentreren op deze kennislacune. Daarnaast wordt de rol van taal bij de aanpassing van Nederlandse waterschappen onderzocht door een framinganalyse toe te passen. Taal heeft een belangrijke rol in hoe mensen en organisaties omgaan met bepaalde onderwerpen. Zo geeft men betekenis aan situaties met behulp van ‘frames’ en beïnvloeden ze het handelingsperspectief. Door ‘frames’ als analysekader te hanteren draagt het onderzoek ook bij aan het theoretische debat over de rol van betekenisgeving bij institutionele adaptatie.
Master thesis
Voor meer informatie kunt u onderstaand de volledige master thesis van Elna Minderman vinden:
Probleemstelling
Als onderdeel van het onderzoeksprogramma RuiKwa-LAB heeft Els Dijkstra haar master thesis geschreven over de integratie van ruimtelijke kwaliteit bij regionale waterkering projecten. In de praktijk is het zo dat er steeds meer aandacht is voor ruimtelijke kwaliteit. Echter, het blijft vaak een impliciet beleidsdoel. Daarnaast is er in vergelijking tot primaire keringen minder onderzoek gedaan naar regionale keringen. Daarom was het doel van het onderzoek om inzicht te krijgen in hoe ruimtelijke kwaliteit wordt overwogen in regionale waterkering projecten, en specifiek hoe de inzet van beleidsinstrumenten bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit binnen deze projecten. In dit onderzoek zijn de best practice projecten de Wheredijk in Purmerend (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier) en de Voorweg in Zoetermeer (Hoogheemraadschap van Rijnland) geselecteerd als cases. In beide dijkversterking projecten werd er veel aandacht besteed aan ruimtelijke kwaliteit. Met behulp van literatuur onderzoek zijn beleidsinstrumenten geïdentificeerd die kunnen bijdragen aan de integratie van ruimtelijke kwaliteit. Vervolgens is aan de hand van interviews, een focus groep discussie en een beleidsanalyse gekeken naar de inzet van deze instrumenten in de praktijk.
Cases De Wheredijk en de Voorweg
Een groot deel van de beleidsinstrumenten die in beide cases waren ingezet kwamen overeen. Voorbeelden hiervan zijn het huren van een landschapsarchitect, betrekken van engineers/advies bureaus, een brede scope en burgerparticipatie. Er zat wel verschil in de manier en projectfase waarin de instrumenten werden ingezet. Het project van de Wheredijk was een urgent project, hierdoor hadden zij een meer ‘ad hoc, gaandeweg’ strategie. Dit betekent dat ze gaandeweg keken welke instrumenten nodig waren. Daardoor zijn sommige instrumenten later in het project ingezet. Tevens zorgde dit ervoor dat er innovatieve instrumenten werden gebruikt. Een voorbeeld hiervan is het bouwteam contract in het project, dat er voor zorgde dat het projectteam meer invloed had op de uiteindelijke implementatie. Daarnaast was er een integrale denker in het team die ervoor zorgde dat het projectteam verder keek dan alleen de wateropgave. De strategie van de Voorweg kan beschreven worden als ‘volledig, van begin tot eind’. Vanaf de start van het project was het bekend dat ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol had. Om die reden is er in de verkenningsfase al een landschapsarchitecten bureau betrokken geweest die een ruimtelijk kwaliteitskader hebben opgesteld. Dit ruimtelijke kwaliteitskader werd in elke beslissing afgewogen en was vaak leidend. Beide strategieën voor het inzetten van beleidsinstrumenten hebben in de cases hebben ervoor gezorgd dat ruimtelijke kwaliteit in de projecten gerealiseerd kon worden.
Conclusie en aanbevelingen
Een belangrijke uitkomst is dat beleidsinstrumenten in de cases hebben bijgedragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Er was niet één beleidsinstrument dat op zichzelf verantwoordelijk was voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit, maar de combinatie van instrumenten en de context waarin ze werden ingezet waren doorslaggevend. Op basis van de cases en onderzoek naar barrières en kansen voor ruimtelijke kwaliteit in regionale projecten zijn verschillende aanbevelingen opgesteld voor waterschappen. Allereerst zouden waterschappen een meer geïntegreerde gebiedsgerichte aanpak kunnen toepassen. Door breder naar de omgeving te kijken kan er worden gekeken naar meekoppelkansen en bundeling van projecten. Ten tweede kan ruimtelijke kwaliteit bij regionale projecten op programmatische manier worden overwogen, zoals bijvoorbeeld ook gebeurd bij het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Op deze manier hoeft het wiel niet in elk project opnieuw te worden uitgevonden en kunnen waterschappen van elkaar leren. Ten derde is het essentieel ruimtelijke kwaliteit beter te definiëren in projecten zodat er concrete acties kunnen worden ondernomen om het te realiseren. Ten vierde wordt het aangeraden om ‘zacht’ beleid zoals bijvoorbeeld factsheets te institutionaliseren, en ruimtelijke kwaliteit in waterbeheer programma’s te integreren zodat het geprioriteerd kan worden. Als laatste is het belangrijk financiële instrumenten te gebruiken om ruimtelijke kwaliteit te financieren, zoals bijvoorbeeld cofinanciering, samenwerkingen, subsidies en contract types.
Om de barrières en kansen van het realiseren van ruimtelijke kwaliteit in waterveiligheid projecten (die deels aan de aanbevelingen ten grondslag liggen) of om een uitgebreider beeld te krijgen van de verschillende beleidsinstrumenten die ruimtelijke kwaliteit versterkten in de cases nodigen we u graag uit om het onderzoek door te bladeren.
Voor meer informatie kunt u onderstaand de volledige master thesis van Els Dijkstra vinden:
Strengthening spatial quality in regional flood risk management in the Netherlands
Probleemstelling
In overstromingsrisicobeheer vindt een transitie plaats van een traditionele aanpak, waar de focus ligt op beschermen tegen overstromingen, naar een geïntegreerde aanpak waar traditionele maatregelen worden gecombineerd met maatregelen die ruimte maken voor het water. Daarbij wordt ook vaak gekeken naar een verschuiving in landgebruik en een verhoging van ruimtelijke kwaliteit. Deze verschuiving noemen we de ‘spatial turn’. Een geïntegreerde aanpak is noodzakelijk voor steden om overstromingen te kunnen weerstaan of zich aan te passen aan overstromingen.
Met oog op toenemende extreme weersomstandigheden heeft het Hoogwaterbeschermingsprogramma, een samenwerking tussen de waterschappen en Rijkswaterstaat, de taak om 1500 kilometers aan dijk en 500 sluizen en gemalen te versterken voor 2030. Deze opgave heeft ook een grote impact op de leefomgeving.
Het College van Rijksadviseurs adviseerde in hun rapport van 2020 dan ook om niet alleen op waterveiligheid te focussen, maar om ook ruimtelijke kwaliteit mee in beschouwing te nemen. Het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP), zeggen zij, vormt een ‘window of opportunity’ om meerwaarde te creëren voor de maatschappij. Ruimtelijke kwaliteit wordt namelijk nog niet meegenomen in alle HWBP-projecten en is nog niet volledig geborgd in de organisatie. Nog weinig wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar hoe ruimtelijke kwaliteit bereikt kan worden in de praktijk. Om toe te voegen aan dit debat, wordt in dit onderzoek zowel aandacht besteedt aan het proces van betekenisgeving aan ruimtelijke kwaliteit als de instrumenten die ingezet worden om ruimtelijke kwaliteit te verhogen in de praktijk. Met behulp van literatuuronderzoek, semigestructureerde interviews en een case study is beoogd de ‘knowledge gap’ te verkleinen.
Casus Stadsdijken Zwolle
Voor dit onderzoek is een case study gedaan naar het HWBP-project Stadsdijken Zwolle, wat gezien kan worden als een unieke casus. In dit project wordt 7,5 kilometer aan dijk verstevigt dat door verschillende omgevingen loopt, namelijk beschermd natuurgebied (Natura2000), de stedelijke omgeving van de stad Zwolle en industrieel gebied. Dit sluit een one-size-fits-all oplossing uit. Daarnaast wordt in dit project gebruik gemaakt van een twee-fasen contract om voorspelbaarheid te vergroten en risico’s te minimaliseren. De aannemer die uiteindelijk het werk gaat maken, is reeds betrokken in de planuitwerkingsfase.
Conclusie en aanbevelingen
Op basis van de analyse worden de volgende vier aanbevelingen gedaan om ruimtelijke kwaliteit in de praktijk te verhogen:
- Het is cruciaal om voorafgaand aan het project ruimtelijke kwaliteit te definiëren voor een project en het projectgebied;
- Versterk de rol van het Kwaliteitsteam door het naast een adviserende rol bijvoorbeeld ook een review rol te geven om het belang van ruimtelijke kwaliteit mee te geven;
- Vergroot de scope: gebiedsontwikkeling, ten opzichte van losse projecten, biedt kansen voor ruimtelijke kwaliteit;
- Meer sturing op ruimtelijke kwaliteit vanuit het programma-niveau, bijvoorbeeld door middel van een dubbele doelstelling op waterveiligheid en ruimtelijke kwaliteit.
Voor meer informatie kunt u onderstaand de volledige master thesis van Julia Fielt vinden: Enriching urban river landscapes: increasing spatial quality in flood risk management practice
Inleiding
De druk op de Nederlandse ruimte lijkt een nieuw hoogtepunt bereikt te hebben dankzij een grote verscheidenheid aan ruimtelijke vraagstukken. Tezamen hebben deze vraagstukken een grote invloed op de kwaliteit van onze ruimte; de ruimtelijke kwaliteit die bewoners steeds meer waarderen. Deze ontwikkeling heeft ook geresulteerd in vernieuwde belangstelling voor invloed door het Rijk op de ruimtelijke ordening van Nederland. Een grote verscheidenheid aan programma’s en beleidsvoornemens zijn recentelijk geïntroduceerd op het nationale beleidsniveau die ruimtelijke kwaliteit onder meer in hun doelstelling hebben opgenomen. Deze ‘zoektocht naar ruimtelijke kwaliteit’ is echter niet nieuw voor de Rijksoverheid, aangezien het onderwerp al plaats had op de politieke agenda gedurende de jaren tachtig, gevolgd door een eerste operationalisering in de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening in 1988. Sindsdien is de operationalisering en positie van ruimtelijke kwaliteit binnen rijksbeleid verder ontwikkeld. Deze studie heeft als doelstelling dit ontwikkelproces te bestuderen middels een discoursanalyse gepaard met het ‘policy arrangements’ theoretisch perspectief. Dit perspectief veronderstelt alle relevante dimensies van een beleidsdomein te combineren: de dominante discoursen (beleidsopvattingen), betrokken (coalities van) actoren, beschikbare middelen en macht, en instituties (the rules of the game); de set formele en informele instituties die gezamenlijk de regels van het spel vormen en gedrag van actoren daardoor mede vormgeven. De focus van deze scriptie lag hierbij op de vraag of een discours in staat was om verandering voort te brengen binnen rijksbeleid middels het beïnvloeden van de beschikbare middelen, coalities van actoren en instituties.
Bevindingen
De bevindingen tonen aan dat discursieve verschuivingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit hebben plaatsgevonden in het rijksbeleid volgens een golvend patroon. Deze ontwikkeling vond haar aanvang begin jaren tachtig als reactie op de identiteitscrisis van de nationale ruimtelijke ordening. De formulering van ruimtelijke kwaliteit ontwikkelde onder aanvoering van minister Winsemius en directeur-generaal Witsen naar een drieslag die communicatief succesvol zou kunnen zijn om middels de term het discours binnen het beleidsterrein van de nationale ruimtelijke ordening te kunnen beïnvloeden.
Ten gevolge van de opname van ruimtelijke kwaliteit als hoofddoelstelling in de Vierde Nota en later Vierde Nota Extra ontstond er een periode van hegemonie in de jaren negentig waarin andere beleidsdomeinen op het nationaal niveau ook met ruimtelijke kwaliteit aan de haal gingen variërend in het vertalen van het begrip (overnemen), dan wel het gebruiken van het begrip (meeliften) en het refereren naar ruimtelijke kwaliteit (erkennen). Deze periode stond in het teken van de institutionalisering van ruimtelijke kwaliteit binnen de nationale ruimtelijke ordening in brede zin. Na afloop van de politieke wisselingen van 2002 vond een afzwakking plaats in de late jaren 2000-2009 en vroege jaren 2010-2019, waarbij decentralisatie en deregulering het credo vormden. Recente jaren tonen juist een heropleving in de belangstelling en waardering van het onderwerp aan binnen rijksbeleid. Hierbij is een strijd tussen verschillende discoursen om de hegemonistische positie aangewakkerd tussen ‘Baukultur’ en ‘New European Bauhaus’ enerzijds en omgevingskwaliteit van de Omgevingswet anderzijds.
Algemeen bezien tonen de bevindingen aan dat wanneer een discursieve verschuiving plaatsvond, interacties met alle dimensies van het ‘policy arrangement’ tevens plaatsvonden. Dit suggereert dat resonantie met alle dimensies nodig is voor succesvolle overname van een nieuw discours ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit in Rijksbeleid. Deze relatie werd echter niet geïdentificeerd voor de fasen van institutionalsiering van het discours (fase twee) en heropleving (fase vier). Echter vond in fase twee geen discursieve verschuiving plaats en is fase vier zodanig jong dat deze nog geen zinvolle conclusie kan bieden.
Naast de interactie met andere dimensies van het ‘policy arrangement’ is er een in de verschillende fasen een duidelijke relatie geïdentificeerd tussen het discours van ruimtelijke kwaliteit enerzijds en het dominante discours van de nationale ruimtelijke ordening anderzijds. Ruimtelijke kwaliteit accommodeerde het dominante discours van economische ontwikkeling gedurende de jaren tachtig en negentig en werd later beïnvloed door het deregulering en decentralisatie discours, alsmede het dominant discours binnen beleidssectoren.
Tot slot is er een duidelijke relatie met het politiek leiderschap van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) te onderscheiden. Het leiderschap van Winsemius en later Nijpels en Alders heeft een belangrijke rol gespeelt in de opname van ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast heeft het leiderschap van VROM gedurende de jaren 90 het (politieke) perspectief in jaren 2000-2009 en 2010-19 beïnvloedt van nationale ruimtelijke ordening en ruimtelijke kwaliteit.
Voor meer informatie kunt u middels de onderstaande link de volledige master thesis van Coen Keijzer raadplegen: https://frw.studenttheses.ub.rug.nl/id/eprint/4055
Probleemstelling onderzoek
Als onderdeel van het onderzoeksprogramma RuiKwa-LAB heeft Rob Nijholt zijn masterthesis geschreven over de integratie van cultureel erfgoed in waterveiligheidsbeheer. Het doel van zijn onderzoek was om te ontdekken hoe de inzet van beleidsinstrumenten deze integratie mogelijk heeft gemaakt binnen twee projecten van het Hoogwaterbeschermingsprogramma, namelijk de Stenendijk in Hasselt (trekker: Waterschap Drents Overijsselse Delta) en de Grebbedijk tussen Wageningen en Rhenen (trekker: Waterschap Vallei & Veluwe). In beide projecten werd cultureel erfgoed gezien als component van ruimtelijke kwaliteit. Voor het onderzoek zijn allereerst op basis van een literatuurstudie de beleidsinstrumenten geïdentificeerd die kunnen worden ingezet voor de integratie van cultureel erfgoed met waterveiligheidsopgaven. Vervolgens is aan de hand van onder andere interviews met stakeholders de inzet en rol van deze instrumenten in beide projecten nader onderzocht.
Overeenkomsten en verschillen tussen de Stenendijk en de Grebbedijk
Een belangrijke uitkomst van het onderzoek is dat in beide projecten veelal dezelfde beleidsinstrumenten zijn ingezet om integrale oplossingen te creëren. De verantwoordelijke waterschappen hebben bijvoorbeeld beide landschapsarchitecten ingehuurd om de belangen in het kader van ruimtelijke kwaliteit en cultureel erfgoed te borgen in het planproces. Ook hebben publieke participatie, stakeholder management en het verkrijgen van cofinanciering en subsidies een grote rol gespeeld in het mogelijk maken van integratie. De interne beleidsadviseurs voor erfgoed en ruimtelijke kwaliteit en het interne beleid dat door deze adviseurs is opgesteld zijn echter in mindere mate gebruikt voor beide projecten. Naast deze overeenkomsten zijn er ook een aantal verschillen in het gebruik van de instrumenten. Zo is voor het project Stenendijk een ruimtelijk kwaliteitsteam betrokken geweest en is er een belevingswaardenonderzoek uitgevoerd om te onderzoeken welke waarden van belang waren voor het project. Daarnaast is het opvallend dat er slechts één landschapsarchitectenbureau is ingehuurd voor het project Stenendijk, terwijl er voor het project Grebbedijk maar liefst vier landschapsarchitectenbureaus zijn ingehuurd gedurende het project. Ook zijn er verschillen in de manier waarop de financiering is verkregen voor de uitvoering van beide projecten.
Aanbevelingen
Het onderzoek belicht de enorme wilskracht van de betrokken waterschappen en externe partijen om cultureel erfgoed mee te nemen in de waterveiligheidspopgaven. De lessen die kunnen worden geleerd van beide projecten zijn vertaald in een aantal aanbevelingen voor waterbeheerders. Ten eerste zouden interne beleidsadviseurs een prominentere rol kunnen spelen in besluitvormingsprocessen aangezien deze een belangrijke integrator kunnen zijn voor cultureel erfgoed in waterveiligheidsprojecten. Ten tweede kunnen de belangen voor erfgoed beter geborgd worden door landschapsarchitecten niet alleen tijdens de verkenningsfase te betrekken bij een project maar ook gedurende de daaropvolgende projectfasen (van planvorming naar realisatie en beheer en onderhoud). Hierbij kan het helpen om verschillende landschapsarchitectenbureaus in te schakelen om nieuwe perspectieven voor het behoud van erfgoed te vergaren. Ten derde is het essentieel om publieke participatieprocessen te organiseren om zo de belangrijkste waarden voor erfgoed en ruimtelijke kwaliteit te kunnen identificeren. Tot slot laat dit onderzoek de voordelen zien van het concept ‘Building with culture’ waarbij cultureel erfgoed een functie krijgt binnen het waterveiligheidsbeheer. Op deze manier kunnen waterveiligheidsprojecten de aanleiding zijn voor de restoratie van cultureel erfgoed. Daarnaast kan het actief gebruik van cultureel erfgoed voor de versterking van de waterveiligheid leiden tot het langdurig onderhoud door waterschappen. Tegelijkertijd zorgt het gebruik van cultureel erfgoed voor het waterveiligheidsbeheer ervoor dat de waterveiligheidsmaatregelen worden ingepast in het landschap en dat de ruimtelijke kwaliteit kan worden geborgd. Om erachter te komen hoe de inzet van beleidsinstrumenten de integratie van cultureel erfgoed in beide projecten mogelijk heeft gemaakt en hoe deze aanbevelingen tot stand zijn gekomen nodigen we u graag uit om het onderzoek door te bladeren.
Voor meer informatie zie daarom de volledige master thesis van Rob Nijholt:
Deze thesis is geschreven in het kader van het Master Programme Environmental and Infrastructure Planning, University of Groningen.
Last modified: | 04 June 2024 12.18 p.m. |