De inzet van de verkiezingen
Datum: | 14 maart 2017 |
Auteur: | Mr. Mentko Nap |
Verkiezingen draaien om dilemma’s. In de afgelopen weken lagen de dilemma’s vooral op het bordje van de kiezer: wie te steunen? Nadat eenmaal de uitslag van de verkiezingen is opgemaakt, is het weer aan de volksvertegenwoordigers om keuzes te maken. Welke realistische mogelijkheden bestaan er om voldoende parlementaire steun te verwerven voor een te formeren kabinet? En onder welke voorwaarden kan die steun worden verleend? Aan de vooravond van de verkiezingen maak ik een paar staatsrechtelijke opmerkingen over de inzet van de verkiezingen.
De juridische status van verkiezingsbeloften
In de aanloop naar de verkiezingen zijn toezeggingen gedaan om kiezers te verleiden hun stem op een bepaalde manier uit te brengen. Programma’s werden geschreven en doorrekeningen gepresenteerd. Het politieke belang van al die stellingnames is evident: ze maken inzichtelijk welke keuzes voorliggen. Ook nadat de stembussen gesloten zijn hebben programma’s nog een functie, bijvoorbeeld bij het verkennen van de mogelijkheden om een coalitie te formeren. In juridische zin zijn al die toezeggingen van nul en generlei waarde. Kiezers kunnen hopen dat beloften uit programma’s gestand zullen worden gedaan. Wanneer ze in die verwachting worden beschaamd, zal een beroep op de rechter om naleving af te dwingen een kansloze onderneming zijn. Het uitgangspunt van de Grondwet is dat de volksvertegenwoordiging het gehele Nederlandse volk vertegenwoordigt, en niet alleen de eigen achterban. Parlementariërs kunnen daarom niet gebonden worden aan een opdracht (door de Grondwet omschreven als een “last”) om in lijn met het verkiezingsprogramma te handelen. Het is om datzelfde verbod van last dat fracties dwarsliggers wel uit hun midden kunnen verwijderen, maar niet hun Kamerzetel kunnen ontnemen. Sommige democratieën zien dat overigens anders. De Indiase Grondwet, bijvoorbeeld, bepaalt dat parlementariërs die niet loyaal zijn aan hun eigen fractie, hun zetel kwijtraken.
Veranderingen van de Grondwet
Er is nog een veel minder zichtbare inzet van de verkiezingen van 15 maart 2017. De nieuw te kiezen Tweede Kamer moet zich ook uitspreken over drie (onderling nogal verschillende) voorstellen tot verandering in de Grondwet. Het gaat om het invoeren van het bindend referendum, het uit de Grondwet schrappen van een bepaling over de aanstellingswijze van burgemeesters en het regelen van de staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Om de Grondwet te wijzigen moet het parlement twee maal het groene licht geven. Tussentijds moeten verkiezingen voor de Tweede Kamer worden gehouden. Het was ooit de bedoeling dat de plannen tot grondwetswijziging dan inzet van de verkiezingen zouden zijn. Al vele jaren is het gebruikelijk voor grondwetsherzieningen niet meer afzonderlijke verkiezingen uit te schrijven. In plaats daarvan worden wijzigingsplannen die de eerste ronde van de parlementaire behandeling hebben overleefd, opgespaard tot de reguliere zittingstermijn van de Tweede Kamer is verstreken en er periodieke verkiezingen gehouden worden. Het gevolg is dat de voorgestelde grondwetsherzieningen vaak ondersneeuwen omdat de aandacht uitgaat naar andere thema’s die belangrijker gevonden worden. Bij de verkiezingen van 2017 is dat niet anders.
De rechtsstaat op het spel?
Naast politieke partijen proberen ook allerlei andere organisaties aandacht te vragen voor thema’s waarvan ze vinden dat ze inzet moeten zijn van de verkiezingen. Onlangs haalde de Nederlandse Orde van Advocaten met zo’n kattenbel de voorpagina’s van de kranten. Deze branchevereniging van advocaten heeft de verkiezingsprogramma’s van dertien politieke partijen laten beoordelen op hun rechtsstatelijkheid. De uitkomsten waren verontrustend. Een enkele uitzondering daargelaten bleek de rechtsstaat bij veel partijen niet in goede handen, en in sommige gevallen zelfs in gevaar. Het signaal werd extra alarmerend door het gebruik van groene, gele en rode staafjes die als een verkeerslicht de mate van rechtsstatelijkheid inzichtelijk maakten. Het valt niet uit te sluiten dat kiezers van dit bericht geschrokken zijn en misschien zelfs hun stemgedrag er door hebben laten beïnvloeden. Op de beoordeling van de verkiezingsprogramma’s valt evenwel nog wel wat af te dingen. Het is toch wel kras dat de commissie op basis van een definitie van de rechtsstaat waar bijna niemand tegen kan zijn, tot de conclusie komt dat meerdere gevestigde politieke partijen de rechtsstaat niet respecteren. Wie met zulke onderzoeksresultaten op de proppen komt, zou zich over deze ongerijmdheid achter de oren moeten krabben. Mijn voornaamste bezwaar is dat de onderzoekers nogal ongelijksoortige kritiek formuleren. Hier en daar redeneren ze zelfs willekeurig of inconsequent. Het rapport is daarom in wetenschappelijke zin niet aan de maat. De Orde van Advocaten heeft het denken over de rechtsstaat en de kiezer met dit rapport geen dienst bewezen.