Het gelijk en ongelijk van protesterende rechters
Datum: | 06 februari 2017 |
Auteur: | Mr. dr. Rick Robroek |
Een protesterende rechter was tot een paar jaar terug een zeldzaam beeld. Toch hebben we dat beeld de afgelopen jaren vaker gezien. Rechters gingen demonstrerend de straten op of schreven manifesten. Meestal werd de geuite onvrede gerelateerd aan de kwaliteit van het rechterlijk werk en de onafhankelijkheid van de rechter. Een van de klachten is de doorgeslagen invloed van bestuurders (dat wil zeggen de managers binnen de rechtspraak) op het werk van de rechter. De te grote nadruk op productie zou zorgen voor slechtere rechtspraak of de kans vergroten op slechtere rechtspraak. Ondanks dat voor deze stelling nimmer bewijs is geleverd, laat staan voor het causaal verband tussen het een en het ander, is deze aanname gek genoeg het uitgangspunt van onder meer een politieke meerderheid, vele juristen, wetenschappers en deskundige buitenstaanders die zich over de rechterlijke organisatie uitlaten. Al snel wordt door deze ontwikkelingen de rechterlijke onafhankelijkheid in het gevaar geacht. Hebben al die protesterende rechters nu gelijk of ongelijk?
‘De macht over het strafproces’
In mijn proefschrift ‘De macht over het strafproces’ waarop ik op 8 december 2016 bij de Rijksuniversiteit Groningen promoveerde is de bestuurlijke invloed onderzocht. De conclusie was kort gezegd: ja, er is bestuurlijke invloed en ja, die bestuurlijke invloed is in strijd met de wet. De wet (in dit geval de Wet op de rechterlijke organisatie) schrijft namelijk voor dat gerechtsbestuurders zich niet mogen treden in de rechterlijke werkzaamheden. In zoverre hebben de protesterende rechters een punt. Het overtreden van de wet zou op zichzelf reeds als ernstig kunnen worden beschouwd. In mijn onderzoek kwam ik tot de slotsom dat dat wel meeviel. Sterker nog: een zekere bestuurlijke invloed is niet te vermijden wanneer we willen dat rechters snel en voorzienbaar vaststellen of iemand schuldig is aan een strafbaar feit en straf verdient.
Een (fictief) voorbeeld van een eenvoudige strafzaak
In een eenvoudige strafzaak waarin de verdachte wordt verdacht van eenvoudige mishandeling - dat wil zeggen een klap op het gezicht van een ander zonder enig letsel maar waardoor wel pijn is veroorzaakt - wil de verdediging de aangever horen. In praktisch opzicht heeft dat echter nogal wat voeten in de aarde. De aangever woont in een ver buitenland en er is slechts vage informatie beschikbaar over waar die getuige zich bevindt. De rechter acht het toch noodzakelijk om de getuige te horen. Hij geeft daartoe de onderzoeksrechter de opdracht de getuige te traceren. Een medewerker van de onderzoeksrechter is een hele week in de weer om het adres van de betreffende getuige te achterhalen. Uiteindelijk lukt het hem. Een paar maanden later vetrekken de onderzoeksrechter en zijn griffier om de getuige te verhoren. De reis duurt alles bij elkaar een hele werkweek, maar blijft zonder resultaat omdat de getuige niet bij het verhoor komt opdagen. Onduidelijk wordt of het onwil is van de getuige of een slordigheid bij de autoriteiten in het land waar de onderzoeksrechter en de griffier te gast zijn. De onderzoeksrechter keert onverrichter zake terug in Nederland. Omdat hem nu eenmaal de opdracht is gegeven de getuige te horen en de kans bestaat dat de getuige bij een nieuwe poging wel komt opdragen, verricht hij met de griffier de hele exercitie nog een keer.
Wel bevoegd, minder efficiënt
Voor het vervolg van deze bijdrage maakt het niet veel uit of de onderzoeksrechter er uiteindelijk in slaagt de getuige te horen. Wat wel van belang is, is dat de rechter die de onderzoeksrechter opdroeg de getuige te horen in juridisch opzicht daartoe zonder meer bevoegd was. Tegelijkertijd was in juridisch opzicht ook een andere weg te verdedigen geweest. De rechter had ook kunnen overwegen dat niet te verwachten viel dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn gehoord zal kunnen worden. Als motivering voor die beslissing had gewezen kunnen worden op de vage gegevens, de verre verblijfplaats en de relatieve ernst van de beschuldiging. Het moge duidelijk zijn dat deze laatste optie er voor zou zorgen dat in deze zaak sneller juridische duidelijkheid zou zijn geboden. De optie zou bovendien bijdragen aan het sneller afdoen van andere zaken. Rechterlijke capaciteit en rechterlijke ondersteuning vallen immers maar een keer te benutten en alle bovengenoemde betrokkenen hadden dan hun tijd en aandacht kunnen besteden aan andere zaken. Die andere zaken moeten bij het kiezen van de eerste optie langer op afdoening wachten.
Geen verkeerde keuzes
De casus is enigszins gechargeerd, maar het belangrijkste punt is dat in iedere zaak verschillende juridische keuzes kunnen worden gemaakt. Juridische keuzes die allemaal even goed te verdedigen zijn, maar waarvan de ene keuze goed en de andere keuze minder goed past bij het streven om burgers niet te lang op een rechterlijke uitspraak te laten wachten. Een rechterlijk apparaat dat kiest voor de vertragende optie is niet goed voor een belang als voortvarendheid. Het verleden en heden leert dat rechters nogal eens geneigd waren en zijn voor opties te kiezen die vertraging in de hand werken. En dan komt in mijn onderzoek de wenselijkheid van bestuurlijke invloed in beeld.
Wenselijkheid van bestuurlijke invloed
Bestuurders in de rechtspraak proberen zo veel mogelijk vertraging te voorkomen. Dat doen ze onder meer door - in het gegeven voorbeeld - de beslissingen over getuigenverzoeken centraal door een en dezelfde rechter te laten nemen of door bij de zaak toedeling van vooral grote zaken rekening te houden met de al dan niet efficiënte aanpak van strafrechters. In mijn proefschrift heb ik laten zien dat bestuurlijke invloed de enige manier is om te voorkomen dat zaken zich opstapelen en verdachten, slachtoffers en de maatschappij lang op het recht moeten wachten. De huidige wet verbiedt bestuurders echter om invloed uit te oefenen op de rechterlijke werkzaamheden en dat maakt veel bestuurlijk optreden verdacht. En hoewel het een en ander aan te merken valt op de wijze waarop bestuurders nu optreden, is dat de enige manier om te zorgen dat wachtlijsten in de rechtspraak worden voorkomen. Daarom pleit ik voor het legaliseren van een zekere mate van bestuurlijke invloed. Belangrijk in mijn pleidooi is dat die bestuurders ook rechters zijn, rechters alle vrijheid hebben om bestuurlijke invloed te weerstaan en er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat die bestuurlijke invloed ook de inhoudelijke uitkomst in zaken betreft.
Reguleren én beperken van bestuurlijke invloed
Buiten dat legalisering bestuurlijk optreden minder verdacht zal maken en het daarmee ook minder stiekem hoeft te gebeuren, heeft dat ook een ander voordeel. Wanneer bestuurlijke invloed wordt erkend en wordt geregeld, kan worden bepaald welke vormen van bestuurlijke invloed wel en welke vorm niet moeten worden gelegaliseerd. Het is volgens mij nergens voor nodig om ten aanzien van iedere rechter of ten aanzien van iedere zaak bestuurlijke invloed uit te oefenen. Het zou moeten worden beperkt tot die zaken waarin er van voortvarende rechtspraak weinig terecht komt terwijl er juridische wegen te bewandelen zijn die daar wel voor zouden kunnen zorgen. Wat is er dan mis met een collega-rechter die op die andere weg wijst?
Een legale basis voor bestuurlijke invloed
Al die protesterende rechters hebben recht van spreken wanneer ze zeggen dat er op dit moment dagelijks en veelvuldig in strijd met de wet gehandeld wordt. Vooral die protesterende rechters die ook zonder bestuurlijk invloed tot voortvarende rechtspraak kunnen komen, hebben een punt. Tegelijkertijd valt bestuurlijke invloed wel te begrijpen en zou het een legale basis moeten krijgen. Die legale basis zou bestuurlijke invloed moeten beperken tot die situaties waarin snelle rechtspraak in het geding is. Rechters die dan te maken krijgen met bestuurlijke invloed hebben dan in ieder geval een reden minder om de straat op te gaan.