Maatschappelijk onbehagen bestrijd je met heldere politieke keuzen
Datum: | 06 januari 2020 |
Het jaar 2019 had twee gezichten die het gebrek aan leiderschap in het landsbestuur blootleggen. Het ene gezicht toont een economisch bovengemiddeld goed jaar voor Nederland. De zeer lage werkloosheid, de hoge bedrijfswinsten en de voorzichtige koopkrachtstijging zouden een prima maatschappelijk humeur doen vermoeden. Niets blijkt minder waar voor het andere gezicht van 2019: het grote onbehagen in de samenleving.
Door: Janka Stoker en Harry Garretsen
De gunstige economische conjunctuur kan niet die maatschappelijke onvrede verhullen. Hele sectoren liepen het afgelopen jaar al dan niet te hoop op het Malieveld tegen de politiek. De gele hesjes zijn hier weliswaar nog zo gering in aantal dat ze allemaal in de werkkamer van Rutte passen, maar de geest van verzet waart wel degelijk rond.
Er is in Den Haag ruim begrip voor het ongenoegen; de protesterende boeren mogen zelfs komen ontbijten op het Catshuis. Maar dat meeleven omzetten in maatregelen die een werkelijk antwoord bieden op de enorme uitdagingen van duurzaamheid, diversiteit, zorg en onderwijs, dat blijkt veel lastiger. Sterker, de maatschappelijke protesten waren ook nog eens aanleiding om reeds aangekondigde maatregelen schielijk in te trekken of bij te stellen toen het ongenoegen bij de politici letterlijk op de stoep werd geparkeerd. Een oplossing die eerder op de afwezigheid van leiderschap duidt.
In de tweede helft van de kabinetsperiode dacht de regering met de economische rugwind te kunnen gaan oogsten. Nog maar drie maanden geleden op Prinsjesdag liepen Rutte en zijn bewindslieden over van optimisme. Van die juichstemming is nu weinig meer over.
Een belangrijke oorzaak hiervan lijkt het verstandshuwelijk tussen de vier zeer verschillende coalitiepartijen te zijn. In het regeerakkoord is precies vastgelegd en uitgeruild wie wat krijgt en wat de financiële kaders zijn. Maar voor alle onderwerpen die buiten het akkoord vallen of die zich gaandeweg (stikstof!) voordoen, ontbreekt de politieke ruimte en ook bereidheid ze aan te pakken. Zeker nu de Tweede Kamerverkiezingen in 2021 naderbij komen.
Regeringspartijen die elkaar op z’n best gedogen en die zich gebonden achten aan de onderlinge afspraken uit 2017, zijn nauwelijks in staat te reageren op beleidsvragen die nu op ze af komen. Hier wreekt zich dat de deelnemers aan het kabinet Rutte III weinig inhoudelijke binding hebben en elkaar daarom niet goed kunnen vinden voor de grote vragen.
Geheugenverlies
De coalitiepartijen hebben bij de start bewust geen gemeenschappelijk verhaal geconstrueerd. Ze waren als de dood dat hen zou overkomen wat de PvdA meemaakte tijdens Rutte II: te weinig eigen zichtbaarheid met bijbehorende electorale afstraffing als gevolg. In Rutte III wilden de coalitiepartijen daarom van meet af werken aan hun eigen zichtbaarheid. Met de verkiezingen in zicht, zullen ze dit in steeds sterkere mate willen doen.
Zo’n inhoudelijk gat in het hart van de coalitie hoeft geen probleem te zijn, als regeren business as usual is en elke coalitiepartij bij de start het nodige aan eigen punten heeft gemaakt. Maar deze bij uitstek transactionele manier van politiek bedrijven past niet bij het oplossen van fundamentele vraagstukken die zich aandienen tijdens een regeerperiode.
Onderwerpen als stikstof vragen bij uitstek om een politiek die kiezers uit de korte termijn van 2019 weet te trekken, en om politieke moed, waarbij het landsbelang boven het eigen partijbelang gaat.
Gegeven de druk van de politieke dagkoersen (wie staat op zetelwinst in het EenVandaag-panel?) is het voor een leider verleidelijk om op korte termijn te scoren. Een langetermijnperspectief dat burgers weet te overtuigen, vereist bovendien dat zij hun leiders vertrouwen. Maar daar hebben we dan wel leiders voor nodig die niet draaien of aan acuut geheugenverlies leiden, maar die door consistentie en voorbeeldgedrag vertrouwen genereren.
Eigen schaduw
Het grote misverstand van 2019 is dat onze politieke leiders dachten dat een gunstige economische conjunctuur, sussende woorden en halfslachtige akkoorden het ongenoegen en onzekerheid over de aanpak van onze grote structurele uitdagingen konden wegnemen. Maar de spanning tussen woorden en daden lijkt voor veel burgers te groot en dat maakt politici ongeloofwaardig in hun ogen.
Ofwel de vaak fraaie woorden die onze premier (vooral ook in het buitenland) verkondigt over duurzaamheid, betere zorg en onderwijs krijgen een overtuigend vervolg in beleidsdaden. Ofwel die beleidsdaden blijven uit en het ongenoegen wordt verder aangewakkerd.
Het kabinet is nu aan zet en kan onder de kerstboom nadenken of ze het gat tussen woord en daad wil gaan dichten. Dat vraagt allereerst om het maken van gedurfde keuzen, al zijn ze impopulair bij in elk geval een deel van de achterban. Dus geen symbolische maatregelen meer, zoals het verlagen van de maximumsnelheid op snelwegen.
Helaas is een frisse start van het nieuwe jaar op dit vlak onwaarschijnlijk. Deze aanpak veronderstelt namelijk dat partijen en hun leiders over de schaduw van het eigen partijbelang durven te springen. Dat is met zich warmlopende (kandidaat-)lijsttrekkers en verkiezingsprogramma’s in de maak erg veel gevraagd. Het misverstand van 2019 zal daarom waarschijnlijk en helaas meeverhuizen naar 2020. Waarna overvloed en onbehagen elkaar pas in het stemhokje echt zullen tegenkomen.
Deze column van Janka Stoker en Harry Garretsen is gepubliceerd op fd.nl op 22 december 2019.