Subsidieronde 2019
Faculteit der Letteren
Mara van der Ploeg MA, promotiestudent
Oud geleerd, oud gedaan – het leren van een taal op oudere leeftijd € 12.850
De wereld wordt oud; in 2017 was 25% van de bevolking in Europa 60 jaar of ouder. Rond 2050 wordt verwacht dat alle regio’s in de wereld, met uitzondering van Afrika, soortgelijke demografische karakteristieken laten zien1. Hiermee is veroudering een van de grootste sociale en economische uitdagingen van de eenentwintigste eeuw. Naast de succesvolle inspanningen van het medische onderzoek, worden ook vanuit andere onderzoeksgebieden interessante ontdekkingen met betrekking tot veroudering gedaan. Zo laat recent onderzoek zien dat gezondheid samenhangt met het welbevinden en het gevoel nuttig te zijn2, en wordt voorgesteld om tweede taalvaardigheid te onderzoeken in relatie tot gezondheid en welzijn3. Dit zou betekenen dat er wellicht iets is wat ouderenzelf kunnen doen in het kader van hun gezondheid, namelijk de essentie van wat er in dit onderzoek onderzocht zal worden: het leren van een nieuwe taal. Het leren van een taal is namelijk dooronderzoekers naar voren gebracht als een effectief anti-verouderingsmedicijn4. Onderzoek laat zien dat mensen die meertalig zijn opgevoed zijn een hogere mate van cognitieve reserve hebben5, het vermogen van de hersenen om te gaan met beschadigingen en achteruitgang. Op basis van deze resultaten is eerder voorgesteld om ouderen die nog nooit eerder in hun leven een andere taal geleerd hebben, behalve wellicht lang geleden op school, te stimuleren om een taal te leren om zo ook hun cognitieve reserve te vergroten. Het probleem is echter dat er tot op heden weinig van zulke studies gedaan zijn, en dat deze studies geen eenduidige resultaten opleveren: sommigen vinden positieve effecten van het leren van taal op cognitie, maar anderen vinden dit niet. Dit heeft vooral te maken met het ontbreken van een goede lesmethode.
Er bestaat geen concreet lespakket voor ouderen: er zijn geen op maat gemaakte cursussen of speciaal voor ouderen geschreven lesmethodes. In dit project wordt daarom een cursus en bijbehorend cursusmateriaal ontwikkeld speciaal voor ouderen. Om dit te kunnen doen is het belangrijk de leerbehoeften van ouderen in kaart te brengen. Deze zijn namelijk op dit moment nog niet duidelijk. Er moeten dus verschillende taalleermethodes getest worden om te onderzoeken wat het beste werkt voor ouderen. Verder hebben voorgaande studies niet onderzocht wat voor ouderen het effect van het leren van een taal is op sociaal- en welzijnsniveau, terwijl juist hier een kans ligt om mensen langer gelukkig en actief te laten leven. Om al deze onduidelijkheden op te helderen zetten we een gecontroleerde studie op met een concrete cursus voor ouderen, inclusief lesmethode, als resultaat.
Een van de speerpunten van de universiteit en het UMCG is healthy ageing: niet alleen ouder worden, maar dit ook in goede gezondheid doen. Onderzoek naar hoe mensen langer gezond, gelukkig en actief kunnen leven is daarbij van groot belang en met dit project willen we een bijdrage leveren aan dit maatschappelijke thema.
Faculteit Gedrags- en maatschappijwetenschappen
Dr. Rozemarijn van der Ploeg, universitair docent
Kijken door de ogen van kinderen: pestgedrag beter begrijpen € 12.263
Hoewel in de laatste jaren de aandacht voor sociale veiligheid is toegenomen, blijft pesten op scholen een veelvoorkomend en moeilijk op te lossen probleem. Interventies tegen pesten blijken maar weinig effectief. Deze aanvraag bij de Gratama Stichting is erop gericht om meer inzicht te krijgen in hoe kinderen zelf over pesten denken. Ons doel is kinderen op een actieve manier in het onderzoek te betrekken om vanuit hun perspectief naar pestgedrag te kijken. Dit willen we bereiken door middel van Forumtheater. De verkregen informatie uit het Forumtheater biedt een beter begrip van pestgedrag en mogelijke aanknopingspunten voor een effectievere aanpak van pesten op scholen.
Doel van het project: We moeten meer inzicht te krijgen in het perspectief van kinderen omtrent pesten: Wat is volgens hen pesten? Wat voor gevoelens roept pestgedrag bij hen op? En wat zijn volgens hen mogelijke oplossingen om pesten te stoppen of te voorkomen? De vraag die in dit project centraal staat is dus hoe we door de ogen van kinderen kunnen kijken om pestgedrag beter te kunnen begrijpen.
Onderzoeksmethoden die in eerder onderzoek zijn gebruikt, zoals zelf-rapportage in vragenlijsten of interviews, zijn voor jonge kinderen minder geschikt vanwege hun korte spanningsboog en lagere taalvaardigheid. Daarnaast zijn zij niet gewend aan vraag-en-antwoord gesprekken (Epstein, Stevens, McKeever, Baruchel, & Jones, 2008) en vinden ze het moeilijk om zich abstracte situaties in te beelden (Piaget & Inhelder, 1969). We hebben dus behoefte aan een interactieve methode waarin kinderen direct kunnen reageren op een pestsituatie.
Forumtheater (Boal, 2008) gebruikt interactief toneelspel om verschillende perspectieven op maatschappelijke vraagstukken te doorgronden (Day, 2002; Edwards & Blackwood, 2017; Lee & Finney, 2005). Forumtheater kan worden ingezet om vanuit persoonlijke en herkenbare verhalen problemen te verkennen en op te lossen in een veilige omgeving (Middlewick, Kettle, & Wilson, 2012). Er is sprake van een standaardformat met drie rollen: de protagonist, de antagonist en de omstanders. Daarnaast is er een verteller die de voorstelling begeleidt.
Met de subsidie van de Gratama Stichting willen wij samen met basisschoolleerlingen Forumtheater ontwikkelen en uitvoeren. Een Forumtheatervoorstelling bestaat uit een aantal fases. In de eerste fase wordt een gemeenschappelijk probleem gedefinieerd. In de tweede fase wordt de situatie uitgeschreven in een kort script. In de derde fase wordt de situatie nagespeeld. Kenmerkend is dat er in deze fase altijd sprake is van een slechte afloop. Het stuk wordt in de vierde fase nog een keer gespeeld, maar nu wordt het publiek gevraagd om mee te denken en advies te geven. De verteller stimuleert het publiek de zelfbedachte adviezen op het podium uit te proberen (Boal, 2008).
In dit specifieke project wordt in de eerste fase samen met de kinderen een pestsituatie bedacht die voor iedereen herkenbaar is (fase 1). Deze situatie wordt omgezet in een script (fase 2) dat door acteurs wordt uitgespeeld (fase 3). Na de eerste keer uitspelen, waarbij het slachtoffer niet geholpen wordt, stimuleert de verteller de kinderen om oplossingen te bedenken voor de ontstane situatie en deze uit te proberen het podium (fase 4). Op deze manier ervaren de kinderen hoe het voelt om de oplossing uit te voeren en kunnen ze tegelijkertijd zien wat de consequenties zijn. We analyseren wat kinderen doen en zeggen tijdens het Forumtheater. De verkregen inzichten in hoe kinderen pesten beleven leiden tot een beter begrip van pestgedrag en bieden mogelijke aanknopingspunten voor interventies.
Faculteit Medische Wetenschappen
Dr. C.C. van Diemen, postdoctoraal onderzoeker, sectie Ontwikkeling & Innovatie
Ontwikkeling van een niet-invasieve test als alternatief voor vruchtwaterpuncties en vlokkentest ten behoeve van genetische diagnostiek tijdens de zwangerschap € 20.000
Tijdens de zwangerschap kunnen vrouwen kiezen voor een echoscopische screening naar aangeboren afwijkingen bij de foetus, de 20 weken echo. In 1-2 % van de gevallen wordt hierop een afwijking gezien, die een genetische oorzaak kan hebben. Om een goede prognose voor het kind te kunnen geven, is het van groot belang om een diagnose te stellen. Middels een vlokkentest of vruchtwaterpunctie kan genetische diagnostiek worden uitgevoerd. Deze vorm van diagnostiek gaat echter gepaard met een miskraamrisico en dat kan een reden zijn voor vrouwen om af te zien van diagnostiek. In deze studie willen we nagaan of een nieuwe methode om foetaal materiaal te verzamelen via een uitstrijkje bij de vrouw (de TRIC: Trophoblast Retrieval and Isolation from the Cervix) gebruikt kan worden ter vervanging van de vruchtwaterpunctie en vlokkentest.
We willen deze test uitvoeren bij vrouwen die al een vlokkentest ondergaan en nagaan of we dezelfde kwaliteit van genetische testen kunnen uitvoeren als middels de reguliere methode van vlokkentest en vruchtwaterpunctie.
Faculteit der Letteren
Dr. S.A. Sprenger, UD psycholinguïstiek
Jong geleerd is oud gedaan? Maak dat de kat wijs!
Voorstel voor uitbreiding van een groot publieksonderzoek naar het leren van Nederlandse uitdrukkingen € 10.066
Iedere spreker van het Nederlands weet wat het betekent als de aap uit de mouw komt of wanneer het schip strandt . Althans, dat is waar taalonderzoekers van uit gaan. Maar klopt deze bewering wel? Onderzoek naar tweede taalverwerving laat immers zien dat vaste uitdrukkingen tot een van de moeilijkste onderdelen van een nieuwe taal horen (e.g., Karlsson, 2019). Hoe het daadwerkelijk gesteld is met de kennis van uitdrukkingen onder moedertaalsprekers weten we echter nog nauwelijks.
Een groot deel van kennis over uitdrukkingen lijkt pas vrij laat - na het vijfentwintigste levensjaar - verworven te worden om vervolgens langzaam en gestaag te blijven groeien. Dit blijkt uit een recent onderzoek (Sprenger & van Rij, under review). Een mogelijke verklaring voor onze bevinding is dat de taal aan het veranderen is . Nieuwe sociale media (whatsapp, snapchat, twitter) veranderen de communicatie. Het zou kunnen dat de ‘traditionele’ uitdrukkingen niet meer hierin passen en verdwijnen. Een alternatieve verklaring is dat uitdrukkingen alleen worden geleerd door ze vaak tegen te komen - bijvoorbeeld door het lezen van boeken - en dat jongeren er nog te weinig mee in aanraking zijn gekomen.
Het is belangrijk het gevonden leeftijdsverschil in kennis over uitdrukkingen te verklaren, gezien de centrale rol van taal in de menselijke ontwikkeling en interactie.
Kennis over verschillend taalgebruik kan bijvoorbeeld worden gebruikt om advies te geven over het leren van uitdrukkingen in het onderwijs of het aanpassen van teksten aan specifieke doelgroepen. Verder kan deze kennis eraan bijdragen dat ouderen en jongeren elkaar beter begrijpen, of dat communicatie met ouderen in de zorg kan worden verbeterd.
Faculteit der Letteren
Dr. Anja Schüppert, Universitair docent
Engelstalige hoorcolleges voor iedereen?
Een experimenteel onderzoek naar het effect van onderwijstaal op het studiesucces van eerstejaarsstudenten € 24.250
Het aantal opleidingen in het Europees hoger onderwijs dat volledig Engelstalig is wordt steeds groter. Hierdoor kunnen studenten en staf vrij bewegen binnen Europa, en transnationale samenwerking en inclusiviteit worden bevorderd. Wilkinson (2013) bevestigde dat de overgang van Nederlandstalig hoger onderwijs (Dutch ‐ medium instruction, DMI) naar Engelstalig hoger onderwijs (English ‐ medium instruction, EMI) in de jaren tachtig en negentig over het algemeen gemotiveerd was door idealistische en educatieve redeneringen. Het feit dat het aantal EMI‐programma's in Nederland tegenwoordig momenteel fors groeit (en het aantal DMI‐programma's daalt) lijkt echter vooral te worden aangedreven door economische overwegingen (Wilkinson 2013). Vergelijkbare trends zijn te zien in veel andere Europese landen, zoals de Scandinavische landen.
Opvallend is echter dat er weinig empirisch onderzoek gedaan is naar de kosten en baten van EMI voor Europese samenlevingen op korte en lange termijn. Baten van EMI zijn bijv. betere academische taalvaardigheid in het Engels na een afgeronde EMI‐studie (Rogier 2012), terwijl kosten van EMI kunnen zijn dat er minder aandacht besteed wordt aan de ontwikkeling van de academische taalvaardigheid in de moedertaal ‐ het Nederlands bijvoorbeeld. Dit beïnvloedt op zijn beurt ook de kosten‐baten consequenties voor de arbeidsmarkt: Wanneer EMI tot een betere taalvaardigheid Engels leidt kunnen alumni geografisch flexibeler op zoek naar werk gaan. Tegelijkertijd is het risico aanwezig dat zij niet altijd aan de eisen van Nederlandse werkgevers voldoen, mocht hun academische taalvaardigheid in het Nederlands na het afronden van hun studie niet voldoende ontwikkeld zijn. Daarnaast kunnen ook leerproces en studieresultaten door de onderwijstaal beïnvloed worden. Vander Beken et al. (2018) en De Jong (2018) vermelden geen significant effect van onderwijstaal op het leerproces, terwijl Vinke (1995) en De Vos (2019) een negatief effect van EMI op het leerproces rapporteren. Tenslotte is door eerder onderzoek aangetoond dat de aanpassingsproblemen die middelbare scholieren ondervinden wanneer ze aan een universitaire studie beginnen aanzienlijk groter zijn voor scholieren waar de taal op het middelbaar onderwijs niet dezelfde is als in het hoger onderwijs (Evans & Morrison 2018). Dat wijst erop dat aanpassingsproblemen versterkt worden wanneer studenten hoorcolleges in een andere tal dan hun moedertaal volgen. Een andere factor voor studiesucces in EMI‐instellingen kan de talenknobbel (language ‐ learning aptitude; LLA) zijn: middelbare scholieren met een groter talent voor het leren van een vreemde taal ondervinden mogelijk ook minder problemen wanneer ze van een DMI‐instelling (middelbare school) naar een EMIinstelling (universiteit) gaan dan minder getalenteerde taalleerders. Een duurzaam taalbeleid voor het Nederlands hoger onderwijs kan alleen ontwikkeld worden als deze kosten en baten van EMI en DMI in kaart gebracht zijn. Het voorgestelde project zal data verzamelen die hieraan bijdragen.
Dit project onderzoekt het effect dat instructietaal heeft op de prestaties van studenten in EMI versus DMI‐hoorcolleges. Door academische prestaties te onderzoeken bij studenten die zich in verschillende fasen van hun academische carrière bevinden (laatste jaar middelbare school en eerstejaars universiteit), wordt de ontwikkeling van dit effect in kaart gebracht. Wij bekijken hoe goed studenten zich kunnen aanpassen aan nieuwe academische vereisten in EMI‐ en DMI‐instellingen en proberen dit proces te voorspellen met twee aanvullende factoren: taalvaardigheid Engels en talent voor taal (LLA).
Door het GUF gefinancierd:
Faculteit Medische Wetenschappen
Federica Sicca, PhD kandidaat
De up’s en down’s van influenza-specifieke immuniteit tijdens het leven € 24.000
De ‘echte’ griep, influenza, is een ernstige infectieziekte die jaarlijks circa 5-10% van de populatie raakt en per seizoen bij gemiddeld circa 1500 patiënten in Nederland een dodelijk beloop neemt. Vaccinatie, de griepprik, is de beste manier om de kans op een influenza infectie te verkleinen. Echter zijn de huidige vaccins met een effectiviteit van 50-60% onvoldoende werkzaam. De beperkte werkzaamheid wordt onder andere veroorzaakt door de snelle verandering van influenza virussen waardoor het vaccin soms niet goed aansluit bij de circulerende virus stammen. Daarnaast is recent gebleken dat de reeds aanwezige influenza-specifieke immuun respons in een individu van grote invloed kan zijn op de respons op influenza vaccinatie. Voor de ontwikkeling van betere griepvaccins is het daarom van groot belang te begrijpen hoe influenza-specifieke immuniteit ontstaat en door infecties en/of vaccinaties in de loop van het leven veranderd. Dit wil ik tijdens mijn promotieproject ontrafelen.
Voor mijn project zou het van groot belang zijn de ontwikkeling van influenza-specifieke immuniteit in individuen uit verschillende leeftijdsgroepen te kunnen volgen over een langere periode. De grote cohort studie in Groningen ter bevordering van gezond ouder worden, LifeLines, biedt hiertoe unieke mogelijkheden. De LifeLines biobank bevat o.a. bloedmonsters van kinderen, volwassenen en ouderen die van dezelfde individuen op verschillende tijdstippen over een periode van 10 jaar zijn verzameld. In deze monsters zou ik aan de hand van de antilichaamresponsen tegen verschillende influenza virus stammen het ontstaan en de ontwikkeling van influenza-specifieke immuniteit kunnen meten.Laatst gewijzigd: | 15 maart 2022 11:32 |