1220-1266
Guido delle Colonne werd rond 1220 geboren in Messina. In 1242 werd hij in zijn geboortestad benoemd tot rechter. Hij schreef zijn Historia pas op latere leeftijd. De Historia is niet zijn eerste of enig bekende literaire activiteit. Hoewel hij geen lid was van de Magna Curia (het hof van Frederik II), behoorde hij in zijn jongere jaren wel tot de groep hoge functionarissen en juristen die bijeenkwamen aan het hof van keizer Frederik II en, na diens dood, van zijn zoon Manfred.
Deze groep speelde een grote rol bij de oprichting van een school van lokale poëzie naar Provençaals model, die in Italië de eerste in haar soort was. De aan het hof van Frederik gecomponeerde liefdesliederen staan aan het begin van de Italiaanse literatuur en werden geprezen door Dante en Petrarca. Guido was zelf ook geen onverdienstelijk dichter in de nieuwe stijl. Zijn zes canzoni (liederen), die karakteristiek zijn voor de hoofse school en de Dolce Stil Novo, nemen nog steeds een voorname plek in de geschiedenis van de vroege Italiaanse lyriek in. Het zou dan ook vreemd zijn als Guido's connectie met het vooruitstrevende intellectuele centrum van dertiende-eeuws Europa niet tot uiting zou komen in de manier waarop hij de legende van Troje benaderde. We mogen van hem verwachten dat hij een meer verlichte benadering heeft dan zijn middeleeuwse voorgangers. Daarbij past echter de kanttekening dat het hof van Frederik in de allereerste plaats een middeleeuws ridderlijk hof was, een centrum van ridderlijkheid; zelfs de nieuwe liefdespoëzie is een aspect van de ridderlijke en niet de erudiete sfeer aan het keizerlijk hof. Het is dan ook geen wonder dat ook Guido’s prozawerk, dat immers draait om een ridderlijk onderwerp, nog veel traditionele middeleeuwse opvulling bevat, zij het op een andere manier dan in Benoîts Roman de Troie, die hem als voorbeeld diende.
Laatst gewijzigd: | 14 juli 2024 20:17 |