Lokroep om sterke leider in onzekere tijden doet een land geen goed
Datum: | 29 oktober 2019 |
Wat ook de afloop van de brexitsaga wordt, het gaat steeds minder om de inhoud van een toekomstige deal tussen de Britten en de Europese Unie. Gaandeweg is het debat voor veel Britten verworden tot een strijd tussen de ‘wil van het volk’ en het Britse parlement. In die strijd doet premier Boris – ‘let’s get brexit done’- Johnson zich voor als de sterke leider, die de brexit uit de klauwen van de politiek moet redden. Hij zegt vooral invulling te willen geven aan wat het volk in het referendum heeft besloten, maar het huidige democratische proces lijkt hij als een lastige sta-in-de-weg te zien.
Door: Janka Stoker en Harry Garretsen
Het optreden van Johnson past in een trend waarbij politieke leiders de democratie gebruiken als het hen uitkomt: een verschijnsel waar je als leider zo min mogelijk last van moet hebben. De verschillen tussen de Amerikaanse president Donald Trump, de Russische president Vladimir Poetin en de Britse premier Johnson en hun respectievelijke landen zijn uiteraard aanzienlijk, maar hun neiging tot autoritair leiderschap is zeer vergelijkbaar. Hun machtsbasis stoelt in belangrijke mate op het beeld van de sterke leider die, in tegenstelling tot de compromiszoekende leider, tenminste zaken voor elkaar krijgt. Maar klopt dit beeld van de succesvolle ‘welwillende dictator’? Zijn autocratische leiders gemiddeld genomen in staat ‘te leveren’ als het bijvoorbeeld op economische prestaties aankomt? Sterker nog, is er wellicht een afruil tussen het democratisch gehalte van een land en economische groei?
Singapore
Anekdotisch bewijs suggereert van wel. Premier Lee Kuan Yew is het ultieme voorbeeld van zo’n succesvolle welwillende dictator. Hij regeerde Singapore van 1959 tot 1990 met straffe hand, in een periode dat het land een ongekende economische ontwikkeling doormaakte, en dat leverde alom bewondering op. Tegelijkertijd zijn er uiteraard ook voorbeelden te over van landen en hun leiders, zoals in Nederland, waarbij welvaart ook zonder autocratie bereikt kan worden.
De vraag is of er ook systematisch bewijs te vinden is: zijn autocratische leiders nou juist goed of slecht voor de economische groei van een land? Het antwoord op die vraag vereist allereerst dat de kip en het ei kunnen worden gescheiden: leidt een leider tot groei, of leidt groei tot de keuze voor een leider? Daarvoor zijn data nodig die het mogelijk maken de causaliteit van leiderschap naar economische groei te laten lopen. Daarnaast moet de onderzoeksgegevens op landenniveau omvangrijk en gevarieerd genoeg zijn.
Het recent verschenen onderzoek ‘How often do dictators have positive economic effects?’ van Stephanie Rizio en Ahmed Skali voldoet aan deze twee vereisten. Met behulp van gegevens voor maar liefst 133 landen voor de periode 1858-2010 wordt aangetoond dat autocratische leiders een asymmetrisch effect hebben op de economische ontwikkeling van hun land. De kans dat een dergelijke leider een positief effect heeft op de groei overstijgt niet de toevalkans. Omgekeerd is de kans dat een autocraat aan de macht gepaard gaat met negatieve groei, sterk significant. Bovendien blijkt in die sporadische gevallen dat het aantreden van de welwillende dictator wél gevolgd wordt door economische groei, dat deze groei niet wezenlijk afwijkt van de groeitrend voordat de autocraat ten tonele verscheen. Deze resultaten zijn in lijn met de nieuwste bevindingen van topeconoom Daron Acemoglu in zijn artikel ‘Democracy does cause growth’. Hij laat overtuigend zien dat (meer) democratie juist een forse positieve bijdrage levert aan de economische groei van een land.
Vooroordelen
Maar toch lopen er juist nu veel burgers in klassieke democratieën als het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten achter zelfverklaarde sterke leiders als Johnson of Trump aan. Dat heeft alles te maken met het feit dat selectie en prestatie van leiders vaak los van elkaar staan. We kiezen leiders omdat we ze, mede op basis van vooroordelen, allerlei kwaliteiten en competenties toedichten. Juist als leiders op een grote afstand van ons staan, denken we die competenties af te kunnen leiden van de wijze waarop ze er uitzien of bepaald gedrag vertonen. Maar die (voor)oordelen over de competenties van een leider hebben - helaas - weinig te maken met hoe competent die persoon daadwerkelijk is. Ten tweede blijkt dat mensen vooral in onzekere tijden naar hun leiders kijken voor richting en houvast, en dat zijn dan bovendien bij voorkeur autocratische leiders. Ook een toenemende economische ongelijkheid versterkt de behoefte aan zo’n sterke leider: mensen hebben het gevoel dat de samenleving kapot gaat en geloven dat een sterke leider de (morele) erosie van de samenleving kan stoppen.
De lokroep van de sterke leider is anno 2019 krachtig maar misleidend. Alle reden te zorgen voor een democratie die tegen een stootje kan als het spannend wordt. In de landen Hongarije en Turkije zien we inmiddels dat het autocratische leiders lukt om de democratie te verzwakken, bijvoorbeeld door de grondwet en de samenstelling van rechtbanken te wijzigen.
Johnson
Vooralsnog is dit in het VK niet het geval. Boris Johnson heeft namelijk in zijn streven eigenhandig per 31 oktober de brexit af te dwingen vooral gemerkt hoe krachtig de oude instituties daar nog steeds zijn. Zonder instemming van het Britse parlement, de rechterlijke macht of de door hem verfoeide EU-bureaucratie in Brussel krijgt hij niets gedaan. De tussenstand in de brexitstrijd van ‘democratie versus Johnson’: 1-0.
Deze column van Janka Stoker en Harry Garretsen is gepubliceerd op fd.nl op
27 oktober 2019.