De KNVB als een (te gezellig) familiebedrijf van oud-voetballers
Datum: | 07 september 2016 |
Auteur: | Harry Garretsen, Janka Stoker |
Of: Waarom niet iedereen die verstand van koekjes heeft ook een koekjesfabriek* kan leiden
Het 'rommelt' - zacht uitgedrukt - bij onze nationale voetbalbond. Zoals bekend houden op het veld de prestaties van Oranje al enige tijd niet over, maar langs de lijn is het niet veel beter. Bij de technische staf is het een komen en vooral gaan van trainers en begeleiders, en in de bestuurskamer symboliseert het (halve) vertrek van KNVB voorzitter Bert van Oostveen dat de bond wel eens betere tijden heeft gekend. Het gelijkspel tegen Zweden zal daar weinig aan veranderen. De Volkskrant vatte de alom aanwezige kritiek goed samen door te spreken van een grote leiderschapscrisis in Zeist. Nu beleeft elke organisatie weleens mindere tijden, maar bij de KNVB en ook andere sportbonden lijkt er vaker sprake van bestuurlijke 'reuring' - zie ook de rol van de KNVB in het recente debacle rond de licentie van FC Twente.
Een eerste belangrijke reden hiervoor is dat sportbonden zoals de KNVB sterk lijken op familiebedrijven. Hiervan is bekend dat bestuurders vaak komen bovendrijven op basis van andere kwaliteiten dan hun management- of leiderschapscompetenties. Want in een familiebedrijf speelt naast inhoudelijke expertise vooral de eventuele familieband een beslissende rol bij het kiezen van nieuwe managers of bestuurders. Onderzoek laat zien dat op termijn familiebedrijven hier geen voordeel bij hebben en gemiddeld minder goed presteren dan organisaties met een professionele bestuurder. Los van de toevallige Blind sr./jr. connectie, spelen letterlijk genomen familiebanden uiteraard geen rol bij de voetbalbond. Maar het is moeilijk om aan de indruk te ontkomen dat het lidmaatschap van de club van oud-topvoetballers bijna een noodzakelijke voorwaarde is om bijvoorbeeld tot de technische staf van de KNVB toe te treden, of om trainer van een eredivisieclub te worden. Wie als het ware behoort tot de 'familie' van ex-profspelers, liefst met eigen interlandervaring, heeft aanzienlijk meer kans om het Wilhelmus vanuit de dug-out of vanaf de eretribune te mogen meezingen. Michiel de Hoog omschreef onlangs in De Correspondent het Nederlandse voetbal en met name de KNVB als een herensociëteit van ex-profs, waar iedereen van tijd tot tijd de rol van trainer, bestuurder, tv-analist of columnist vervult. Net zoals bij familiebedrijven heeft dit model als nadeel dat de kring van mogelijke trainers en bestuurders erg klein wordt en een sterke “ons-kent-ons'' cultuur het lastiger maakt de kwaliteit te laten prevaleren boven de persoon.
Hiermee is niet gezegd dat de opgedane ervaring als topspeler en dus professionele kennis van het voetbal niet tot aanbeveling strekt. Maar, en hiermee komen we op de tweede belangrijke reden voor het aanhoudende gedoe bij bonden als de KNVB, vakkennis is niet voldoende of zelfs noodzakelijk om een goede trainer of bestuurder van een voetbalbond of club te zijn. Dat was ooit wellicht anders, maar inmiddels weten we beter: managementkwaliteiten zijn ook in dit type organisaties cruciaal. De voetbalsport is een heuse internationale opererende bedrijfstak geworden, en het managen van een nationaal elftal of van een eredivisieclub vereist tegenwoordig ook managementkwaliteiten die weinig met verstand van “het spelletje” te maken hebben. In het voetbal leeft sterk het idee dat de beste speler op het veld t.z.t. ook de meeste geschikte persoon langs het veld zal zijn. En daar zijn uiteraard ook prima voorbeelden van, maar als regel gaat het voorbij aan het feit dat leidinggeven iets anders is dan zelf goed kunnen voetballen. Deze zelfde misvatting leefde vroeger ook in organisaties. Daar klom de beste vakman op tot groepsleider of midden-manager. Zijn of haar gezag was vooral gebaseerd op een vakinhoudelijke voorsprong - maar inmiddels hebben organisaties wel geleerd dat van managers meer gevraagd wordt dan alleen vakinhoudelijke kennis.
De opvatting: 'de beste professional is een goede leider' doet niet alleen opgeld bij de KNVB overigens. Het verschijnsel dat bestuurlijke posities bovengemiddeld vaak toevallen aan insiders die op zich geheel andere vlakken dan het management hebben onderscheiden, doet zich voor bij meer verenigingen waar de leden zichzelf besturen. In deze wereld van bonden en verenigingen geldt in het algemeen dat gezag en autoriteit zijn gebaseerd op de eigen sportprestaties, en die prestaties zijn vervolgens vaak de entree naar een carrière als bijvoorbeeld trainer of bestuurder. Dat leidt welhaast onvermijdelijk tot een erg kleine vijver waarin steeds weer gevist wordt naar dezelfde personen, het “heeft iemand Dick Advocaat al gebeld?” effect. In dergelijke gesloten netwerken met wederzijdse afhankelijkheid is het bovendien lastig elkaar de maat te nemen, objectief elkaars prestaties te beoordelen of te corrigeren - in zo'n old boys network is het systeem 'vandaag jij, morgen ik'.
Dus wat te doen? Inmiddels wordt steeds duidelijker dat dit model in veel gevallen faalt en eigenlijk onhoudbaar is geworden. Een eerste voor de hand liggende oplossing is om bij de selectie van bijvoorbeeld trainers, een veel zwaarder gewicht te geven aan bewezen expertise op het gebied van leidinggeven. Of iemand ook zelf een indrukwekkende interlandloopbaan op z'n naam heeft staan is daarbij ondergeschikt. Een goed, en inmiddels door de KNVB zelf onderkend voorbeeld, is Duitsland waar steeds meer clubs worden geleid door trainers zonder een 'serieuze' geschiedenis als speler. Dit vergroot bovendien de pool van mogelijk geschikte trainers aanzienlijk. Een tweede oplossing is dat verenigingen echt werk gaan maken van professionalisering. Opvallend genoeg bestaat er voor verenigingen zoals sportbonden, maar ook bijvoorbeeld voor werkgeversorganisaties en vakbonden, in landen als de VS een heus opleidings- en professionaliseringstraject voor managers van dit type verenigingen. En uiteraard is dichter bij huis dit soort scholing ook mogelijk. De voor velen in Zeist wellicht saaie maar daarom niet minder belangrijke conclusie is dat de KNVB management en bestuur meer als een professie zou moeten gaan zien, en een professie vergt nu eenmaal professionals. Aanmodderen met het familiemodel brengt het Nederlands voetbal zeker niet terug naar de internationale top.
*Zie ook: "Nut en noodzaak van een leiderschapsindex: niet alles is een koekjesfabriek"