Fitbit van de zaak: een versterker of verstoorder van gezondheidsautonomie?
Datum: | 05 maart 2019 |
Auteur: | Onne Janssen |
Meer en meer organisaties voeren gezondheidsprogramma’s in op de werkvloer met als doel de fysieke en mentale fitheid van medewerkers en daarmee hun arbeidsvermogen en productiviteit op peil te houden of te verbeteren (Hendriksen et al. 2016). Deze programma's zijn veelal gericht op individuele gezondheidsfactoren, zoals lichaamsbeweging, gezonde voeding, roken en alcoholgebruik, waarbij een breed scala aan methoden voor gezondheidsbevordering wordt gebruikt, zoals gezondheidschecks, fysieke activiteit, vitaliteitstraining, gymabonnementen, etc.
Een gemeenschappelijke noemer in deze gezondheidspraktijk is het gebruik van apparatuur waarmee medewerkers individueel en zelfstandig hun gezondheidsgedrag kunnen reguleren (Schopp et al., 2017). Een veelgebruikt apparaat voor zelfregulatie van gezondheidsgedrag is een Fitbit. Deze gezondheidsmeter voorziet gebruikers van metrische informatie zoals hartslag, aantal stappen dat zij dagelijks zetten, aantal trappen dat ze beklimmen, intensiteitsniveaus van fysieke activiteiten, calorieverbranding, etc.
Een basale aanname in het gebruik van dergelijke zelfregulatieapparatuur is dat deze de autonomie en controle van medewerkers over hun eigen gezondheidsgedrag versterkt. Een Fitbit faciliteert medewerkers immers om zelfstandig en individueel hun gezondheidsgedrag te reguleren middels monitoring van gedrag, reflectie op gedrag, en het stellen van doelen en actieplanning voor toekomstig gedrag. De idee is voorts dat een versterkt gevoel van autonomie en controle medewerkers intrinsiek motiveert om hun gezondheid te onderhouden en te bevorderen.
Veldonderzoek
In een veldonderzoek waarin ruim honderd medewerkers van een ziekenhuis (verplegend, medisch en administratief personeel) vier weken een door de werkgever verstrekte Fitbit hebben gebruikt, hebben we deze autonomieaanname getoetst middels voor- en nametingen van beleefde autonomie. Daarbij hebben we onderscheid gemaakt tussen beleefde autonomie over het gezondheidsgedrag in het werk en in de privésituatie.
De eerste bevinding was dat generaal gezien het gebruik van de Fitbit geen effect had op de gezondheidsautonomie in het werk, terwijl de beleefde autonomie over het gezondheidsgedrag in de privésituatie eerder afnam dan toenam. Dit negatieve effect is vermoedelijk veroorzaakt doordat een Fitbit weliswaar zelfregulatie in gezondheidsgedrag faciliteert, maar dat doet op basis van normen en standaarden (10.000 stappen per dag, 150 minuten matig of zwaar intensieve inspanning per week) die vanuit externe entiteiten (gezondheidsinstanties, werkgever) worden gesteld en opgelegd.
Volgens de zelfdeterminatietheorie (Ryan & Deci, 2000, 2006) kunnen medewerkers bij dergelijke extern opgelegde normen het gevoel krijgen dat niet zijzelf maar oorzaken buiten hen bepalen wat gezond voor hen is, wat hun beleefde autonomie doet verminderen. Dit verlies van autonomie heeft vooral betrekking op de regulering van hun gezondheidsgedrag in de privésituatie, vermoedelijk omdat medewerkers vinden dat hun werkgever zich niet zou moeten bemoeien met hun gezondheid in het privédomein.
De tweede bevinding was dat de Body Mass Index (BMI) een sterke rol speelde in hoe medewerkers reageren op een door de werkgever verstrekte Fitbit. Bij medewerkers met een hogere BMI resulteerde het gebruik van de Fitbit in een groter verlies van beleefde gezondheidsautonomie in zowel de werk- als privésituatie. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat hoge BMI’ers drastischere veranderingen in levensstijl moeten aanbrengen dan lage BMI’ers om te kunnen voldoen aan de normen en standaarden voor fysieke activiteit en gezondheid.
Zulke drastische veranderingen zijn moeilijker te bewerkstelligen voor mensen met overgewicht, waardoor zij vaker falen in hun gezondheidsstreven. Dit falen versterkt vervolgens de stigmatisering en stereotypering rondom hun overgewicht (Puhl & Heuer, 2010). Kortom, een gezondheidsprogramma met een Fitbit van de zaak kan bij hoge BMI’ers een gevoel van onmacht oproepen om aan het gezondheidsideaal te voldoen, wat gepaard gaat met een afname van beleefde gezondheidsautonomie. Slankheid daarentegen wordt algemeen gezien als het gezondheidsideaal, waardoor werknemers met een lage BMI zich minder gestigmatiseerd voelen wanneer hun Fitbit uitwijst dat hun gedrag niet voldoet aan de gezondheidsnormen. Bovendien kunnen zij, vergeleken met hoge BMI’ers, gemakkelijker benodigde veranderingen in hun beweeggedrag aanbrengen. Een lagere BMI vergemakkelijkt dus de zelfregulatie van gezondheidsgedrag, wat de autonomie over het gezondheidsgedrag versterkt.
De derde bevinding was dat het type feedback dat de gebruikers van de Fitbit op hun gezondheidsgedrag ontvangen een rol speelt in hun autonomiegevoelens. Standaard geeft een Fitbit prestatiefeedback, dat is metrische informatie over de discrepantie tussen iemands geleverde fysieke prestaties (aantal stappen per dag) en de normen voor die prestaties (10.000 stappen per dag). Een vorm van feedback die nog nauwelijks wordt gegeven bij het gebruik van een Fitbit is ontwikkelingsfeedback. Ontwikkelingsfeedback bestaat uit motiverende informatie, advies en tips over hoe een gezonder gedragspatroon met meer beweging kan worden bewerkstelligd. De resultaten van ons onderzoek laten zien dat de afname in ervaren gezondheidsautonomie onder hoog BMI’ers niet optreedt wanneer zij ontwikkelingsfeedback ontvangen in aanvulling de prestatiefeedback.
De vermoedelijke verklaring voor dit positief effect is dat ontwikkelingsfeedback-gebruikers passende opties en manieren voor gedragsverandering en gezondheidsverbetering aanreikt. Omdat gedragsopties keuzevrijheid en zelfsturing impliceren, helpt ontwikkelingsfeedback gebruikers van een Fitbit met een hoge BMI om hun beleefde autonomie in de regulering van hun gezondheidsgedrag op peil te houden.
Implicaties
Ons onderzoek laat zien dat het verstrekken van apparatuur (Fitbit ) aan medewerkers voor de zelfregulatie van hun gezondheidsgedrag geen ‘one-size-fits-all-oplossing’ biedt. We vinden geen steun voor de aanname dat een Fitbit de autonomie en daarmee de intrinsieke motivatie van de gebruikers versterkt om hun gezondheidsgedrag zelf te reguleren.
Voor medewerkers met een hogere BMI blijkt een door de werkgever verstrekte Fitbit eerder averechts te werken wat betreft hun beleefde autonomie over hun gezondheidsgedrag. Waarschijnlijk hebben deze medewerkers meer baat bij het gebruik van een Fitbit dat is ingebed in een gepersonaliseerd gezondheidsprogramma waarin op de persoon toegesneden haalbare doelen leidend zijn, in plaats van extern opgelegde onhaalbare normen en standaarden. Daarbij kan het gebruik van gerichte ontwikkelingsfeedback en ondersteuning van gezondheidscoaches medewerkers helpen om gemotiveerd stap voor stap toe te werken naar de realisering van hun gepersonaliseerde doelen.
Ook medewerkers met een lagere BMI zouden baat kunnen hebben bij een dergelijk gepersonaliseerd gezondheidsprogramma, omdat een ideale BMI niet per se een gezonde levensstijl weerspiegelt en dus ook voor hen gericht onderhoud en verbetering van gezondheidsgedrag wenselijk is.
Prof. dr. Onne Janssen (o.janssen rug.nl) werkzaam bij de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Universiteit van Groningen heeft als expertises: leiderschap, werkmotivatie en creatief en innovatief werkgedrag.
Het beschreven onderzoek is onderdeel van een multidisciplinair PhD-onderzoeksproject waarin de effecten van het gebruik van apparatuur op de zelfregulatie van gezondheidsgedrag op de werkvloer worden onderzocht.
De PhD-studente is Anne Bonvanie-Lenferink (a.m.bonvanie-lenferink rug.nl) en de begeleiders zijn Hans Wortmann (j.c.wortmann@rug.nl), Manda Broekhuis (h.broekhuis@rug.nl), Els Maeckelberghe (e.l.m.maeckelberghe umcg.nl) en Onne Janssen (o.janssen@rug.nl).
Referenties
Hendriksen, I.J.M., Snoijer M., De Kok, B.P.H., Van Vilsteren, J., & Hofstetter, H. (2016). Effectiveness of a multilevel workplace health promotion program on vitality, health, and work-related outcomes. Journal of Occupational and Environmental Medicine, 58 (6), 575-583. doi:10.1097/JOM.0000000000000747.
Puhl, R.M. & Heuer, C.A. (2010). Obesity Stigma: Important Considerations for Public Health. American Journal of Public Health, 100 (6): 1019–1028. doi:10.2105/AJPH.2009.159491.
Ryan, R.M. & Deci, E.L.(2006). Self-regulation and the problem of human autonomy: Does psychology need choice, self-determination, and will? Journal of Personality, 74 (6), 1557–1586. doi:10.1111/j.1467-6494.2006.00420.x.
Ryan, R.M. & Deci, E.L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. American Psychologist, 55 (1), 68–78. https://selfdeterminationtheory.org/SDT/documents/2000_RyanDeci_SDT.pdf.
Schopp, L.H., Clark, M.J., Lamberson, W.R., Uhr D.J., & Minor, M.A. (2017). A randomized controlled trial to evaluate outcomes of a workplace self-management intervention and an intensive monitoring intervention. Health Education Research 32 (3): 219–232. doi:10.1093/her/cyx042