Herinneringen aan prof. Zernike
‘Geachte redactie,’ schreef een alumnus ons, ‘Als ik de naam Zernike noem hoor ik vaak onbegrip. Ondertussen zit ik, Dick Schuuring, 91 jaar, studiejaar 1953, in een verzorgingshuis en ik dacht dat ik wel eens een van de laatsten kon zijn die prof. Zernike heeft meegemaakt. Ik heb toen een artikel geschreven: “Herinneringen aan prof Zernike”( …). ‘U mag erin verbeteren/veranderen wat u wilt. Wel graag een foto van prof. Zernike erbij plaatsen. Met vriendelijke groet, Drs. D.S.J. Schuuring’.
Met dank aan alumnus Schuuring plaatsten wij zijn stuk op onze website. Het is hier te lezen.
Zie ook Frits Zernike (1888-1966): Leven en werk op de website van het Universiteitsmuseum.
HERINNERINGEN AAN PROFESSOR ZERNIKE
Professor Frits Zernike (1888 – 1966), hoogleraar aan de Groninger Universiteit (RUG), kreeg in 1953 de Nobelprijs voor Natuurkunde voor zijn uitvinding van de fasecontrastmicroscoop. Na die tijd zijn veel straten en pleinen en het uitbreidingscomplex van de universiteit naar hem vernoemd. Maar veel mensen zullen niet meer weten wie prof. Zernike is.
Omdat ik waarschijnlijk een van de laatsten ben die prof. Zernike als hoogleraar heeft meegemaakt, leek het me goed mijn herinneringen aan hem aan het papier toe te vertrouwen.
Ik ben van het studiejaar 1953. In dat jaar waren we met 14 jongens en meisjes voor de richtingen a – d (wiskunde, sterrenkunde, natuurkunde en natuurkunde met chemie. Die laatste richting koos niemand, sterrenkunde één student). Eén daarvan was een priester, die voor wiskundeleraar moest studeren.
Dat studeren ging toen als volgt: je volgde de kandidaatscolleges, bestudeerde de stof en als je voor een vak klaar was, vroeg je bij de betreffende hoogleraar aan of je examen in de stof kon doen en maakte een afspraak. Op de bewuste dag ging je in nette kleren op je fiets naar het woonhuis van de hoogleraar, werd in de studeerkamer ontvangen en deed een mondeling examen. Als je slaagde, kreeg je een briefje voor het vak.
Als je de briefjes van alle kandidaatsvakken had, vroeg je het kandidaatsexamen aan. Dat was in het hoofdgebouw van de universiteit, Broerstraat 5. Op de examendag ging je in jacquet daarheen. Je wachtte op de gang bij de kamer, waar de professoren in vol ornaat achter een lange tafel zaten. Je werd binnengeroepen en beantwoordde een aantal vragen. Je wachtte weer op de gang en na enige tijd kreeg je te horen of je geslaagd was. Je was dan kandidaat natuurkunde. Maar je kreeg het gegeven cijfer niet te horen. Dan hetzelfde voor het doctoraalexamen en je was doctorandus.
In 1955 was het dat prof. Zernike nog doctoraalcollege gaf. Met een klein aantal studenten volgden we het college. Het was erg moeilijke stof en we deden het voor een deel uit beleefdheid voor prof. Zernike. Op een gegeven moment had de universiteit een week vrij, ik dacht met een van de christelijke feestdagen. Prof. Zernike was dat ontgaan en kwam voor een lege collegezaal te staan. Hij ging naar huis en is nooit weergekomen. Dat was het einde van zijn colleges. We hebben dus ook geen examen bij hem kunnen doen.
Examens gingen bij hem anders dan bij de meeste hoogleraren en wel als volgt: je moest met een aantal examencandidaten bij hem komen. Ieder kreeg een natuurkundig probleem. Dan kreeg je een paar weken de tijd om de oplossing in te leveren. Vaak of altijd werd dat gezamenlijk gedaan. Eén keer lukte het iemand niet een oplossing te vinden en ook met zijn allen lukte het niet. Uiteindelijk toch maar naar prof. Zernike gegaan. Die ontving de groep en zei: nu weet u ook dat er onoplosbare problemen zijn. Iedereen was geslaagd.
Als je je kandidaats had, werd je in die tijd aan een oudere werknemer toegevoegd als assistent. Ik kwam bij dr. Bottema terecht. Deze was de laatste die gepromoveerd was bij prof. Zernike op een optisch onderwerp, en was tevens de laatste assistent van prof. Zernike.
Daarnaast moest ik met twee medecandidaten, Jan Polman en Dick Leienaar, het practicum uitbreiden en geschikt maken voor 140 studenten, die nu natuurkunde gingen studeren Daaarvoor mochten we de practicaruimtes van alle universiteiten in Nederland bezoeken. Dat waren er toen nog niet zoveel. Gelukkig werd Peter Boskma aan ons toegevoegd. Die had een Volvo. Daarmee mochten we de bezoeken afleggen. (Dit was een van de drie auto’s die bij het Natuurkundig Laboratorium aan de Westersingel stonden. De andere waren van de directeur en een rijke boerenzoon.)
De bezoeken liepen voorspoedig en het practicum werd succesvol vergroot. Van de proeven moest een verslag ingeleverd worden, nog handgeschreven. Deze moesten wij als correctors nakijken. We hadden er toen al last van dat men die van elkaar overschreef.
Nog een voorval uit 1953, dat ik van horen zeggen heb. De firma Zeiss, die microscopen maakte, stuurde een delegatie om hem te feliciteren, Ze brachten een fasecontrastmicroscoop mee als geschenk. Zet hem daar maar op tafel zei prof. Zernike toen ze de microscoop aanboden. Toen konden ze weer vertrekken zonder verdere ontvangst.
Omdat prof. Zernike niet meer op het Lab kwam, werden zijn kasten opgeruimd. Medewerker dr. de Boer en ik moesten dat doen. Enkele voorbeelden van zijn zuinigheid waren pannen waar de slecht warmte geleidende oren vanaf gesloopt waren en een militaire verrekijker uit de sloop, waarvan de lenzen gebruikt waren. Maar als het nodig was, gaf hij ook geld uit. Zo vonden we een smeltbekertje van platina.
Op een gegeven moment ging dr. Bottema voor enig tijd naar Amerika. Hij vroeg mij of ik zolang het assistentschap van Zernike wilde waarnemen, Dat wilde ik wel, maar dat stelde niet veel voor. Ik ben slechts eenmaal naar zijn woonhuis in Helpman geroepen. Ik moest in zijn studeerkamer wachten. Die viel op door zijn opgeruimdheid. Er lag geen stukje papier en geen potlood, het enige waren twee gouden vulpenpennen in een schaaltje van een balans. Die lagen op verkoop te wachten.
De opdracht was zo simpel dat ik hem niet meer weet.
Volgens de verhalen had hij drie dochters. Als hem gevraagd werd wat ze deden, antwoordde hij: mijn dochters trouwen niet, die promoveren. Van twee weet ik het zeker.
In 1964 ben ik van de universiteit vertrokken en heb zijn begrafenis (1966) niet meer meegemaaakt.
Drs. D.S.J. (Dick) Schuuring, Delden
Laatst gewijzigd: | 03 oktober 2024 15:04 |