Icy
Tea
Hollywood
Hans Kuné
Hoofdschuddend kwam Joris het werkvertrek binnen dat hij deelde met zijn
collega en goede vriend Bertus. In zijn ene hand hield hij het plastic
houdertje met de koffiebekertjes, die beiden nu eenmaal nodig hadden om een
beetje te functioneren, in zijn andere hand had hij een opengevouwen exemplaar
van de NRC.
Ook al was Joris dan gestopt met zijn studie in de Bedrijfskunde,
hij had toch altijd iets intellectueels over zich gehouden en vandaar dat hij
het landelijk dagblad voor de zakelijke en wetenschappelijke elite van
Nederland niet alleen las maar ook vaak luidkeels becommentarieerde.
‘Onbegrijpelijk’, zei hij, terwijl hij de koffiebekertjes met enige
moeite op het stalen bureaublad neerzette, zonder te morsen.
‘Huh’, zei Bertus, die al achter zijn monitor zat.
‘Dat iemand met dat melige verhaaltje in de kwaliteitskrant komt’, snoof
Joris. ‘Wat zo’n redactie mankeert, vraag je je af.’
Bertus klikte met zijn muis op een link in zijn browser en leunde
achterover. Ooh, ooh, ooh, wat was zijn PC nu weer aan het werk. Bij miljoenen
tegelijk vlogen de bits over de wereldwijde netwerken heen, door switches en
routers, over zeeën en rivieren, langs telegraafpalen en satellieten, om
uiteindelijk hier in zijn PC op zijn harde schijf opgeslagen te worden. Bertus
kon er niets aan doen, maar af en toe genoot hij ervan in deze wereld te
leven. De Romeinen zouden ook vast wel een leuk leven geleid hebben in hun
imperium, met hun snelle legers, grote steden, amfitheaters en aquaducten,
maar wat er vandaag de dag mogelijk was, dat sloeg toch wel alles.
‘Wie leest er nu ook nog kranten?’, zei hij.
‘Moet je luisteren’, riep Joris, ‘hier roept ene meneer Westerveld
dat uit onderzoek is gebleken, dat al die computers die in het bedrijfsleven
worden ingezet de productiviteit alleen maar drukken. Al die miljarden en
miljarden die in ICT geinvesteerd worden, zijn volgens dit meneertje alleen
maar goed voor de ICT-industrie zelf, maar voor de rest van het bedrijfsleven
absoluut niet.’
‘Tss’, zei Bertus. Hij keek naar de getalletjes die aangaven dat er alweer
vijf procent van het bestand gedownload was en zag tot zijn tevredenheid dat
hij wel een snelheid van 8 kbit per seconde aan het maken was.
‘En het ergste vind ik nog wel’ voer Joris voort, ‘dat in zo’n
artikeltje dan rustig weer het clichébeeld van de profiterende werknemer
neergezet kan worden. Al die computers in al die bedrijven worden volgens dit
soort smaakmakertjes alleen maar gebruikt om er voor noppes mee te surfen en
te mailen, zodat het echte werk blijft liggen. Godsammekraken! Dat ettertje
zou hier eens moeten komen kijken. Dan zou-d-ie zien dat zonder computer de
salarissen niet eens meer betaald zouden kunnen worden. Ook dat van hem niet,
maar daar wil meneer liever niet aan denken. Zonder computer zou dat stukje
van hem niet eens in de krant gekomen zijn! Reken maar dat hij dat per mail
opgestuurd heeft. Dat zo’n man het paradoxale karakter van zijn eigen gedrag
niet in ziet.’
Bertus keek de kamer rond en legde zijn voeten naast zijn monitor op het
bureaublad. Hij grijsde. ‘Vroeger hadden ze wel dertig mensen nodig voor het
werk dat wij nu doen’, beaamde hij. ‘Af en toe draaien we TFZ 38 en eens
in de maand purgen we de oude bestanden. Dan staan alle klompendraaiers weer
optimaal ingesteld, heeft iedereen zijn salaris gekregen, zijn alle debiteuren
betaald, hebben we uitgerekend hoeveel berken- en hoeveel eikenhout er voor de
volgende lading wooden shoes gekocht moet worden en kunnen vervolgens .. uhm
… tja.’
Hij nam een slok koffie en keek naar zijn pens.
‘We hebben het goed voor elkaar’, zei hij.
Joris ging naast hem staan en keek naar zijn monitor. Daar verschenen
plotseling allerlei vuurpijlen op. ‘Christus’, zei Joris, ‘je hebt . . .’
‘De nieuwste Hollywoodproductie’, beaamde Bertus. ‘Ze weten daar zelf
nog niet eens dat hij al af is. Heeft ons driehonderd dollar gekost, maar als
we hem voor tien Euro per kopie verpatsen, houden we er zeker allebei
vijfhonderd ballen aan over.’
Joris sloeg Bertus op de schouder, zodat de koffie alsnog over het
bureablad klotste. ‘En dat noemt zo’n journalistje dan improductief’,
joelde hij. ‘Ach, ach, ach, als zo’n mannetje toch eens wist.’
index Pictogram 2