Een bibliotheek en een boek uit 1615
Monique Smit m.y.smit@ub.rug.nl
Hoewel het vorig jaar groot feest was in Groningen omdat onze universiteit 385 jaar bestond, kan de Universiteitsbibliotheek pas dit jaar haar lustrum vieren, want zij is een jaar na de universiteit opgericht. Op de Afdeling Bijzondere Collecties van de UB zijn nog steeds werken te vinden die al vanaf de oprichting van de bibliotheek in haar bezit zijn.
Een Bibliotheecque
De catalogus van de UB werd in het begin met de hand geschreven
Hoewel al bij de oprichting van de Groninger Academie in 1614 was besloten dat er ook een bibliotheek zou moeten komen, werd pas op 28 februari 1615 op de landdag door de Staten van Stad en Lande - het provinciale bestuur van Groningen bestaande uit vertegenwoordigers van de Stad en de Ommelanden - het officiële besluit genomen de bibliotheek te doen inrichten. Vervolgens moest worden bepaald waar de bibliotheek zou moeten worden gehuisvest. In de Acta Senatus, de optekening van de besluiten van de Senaat en Curatoren van de Academie, wordt vermeld ‘dat men van de oude Bibliotheecque ten Broeren, beneden een Anatomia, ende boven een Bibliotheecque sall toemaecken’. Deze oude Bibliotheecque ten Broeren was de bibliotheekruimte van het voormalig franciscaner klooster, het gebouw dat op de plaats van de huidige UB stond. De franciscanen - een kloosterorde die leeft naar de regel van de heilige Franciscus van Assisi (ca.1181-1226) - worden ook wel Minderbroeders genoemd, vandaar de benaming ten Broeren. We moeten ons bij deze eerste Groninger Academiebibliotheek iets geheel anders voorstellen dan de huidige UB, met een collectie die voor het grootste gedeelte uitleenbaar is. In 1615 werden de boeken bewaard in een afgesloten ruimte, waarvan alleen de zes professoren een sleutel hadden, die hierdoor in principe de boeken konden inzien wanneer zij wilden. Dit zal niet zo vaak nodig zijn geweest, want de professoren beschikten in het algemeen over een privé-collectie met de voor hun vak noodzakelijke werken die ze dagelijks konden raadplegen. Voor de Academiebibliotheek verwierf men daarom vooral de grotere en duurdere werken die een aanvulling waren op de eigen collectie van de professoren en die men privé niet snel aanschafte. De boeken uit de privé-collecties kwamen na verloop van tijd echter voor een deel toch in de bibliotheek terecht, want een belangrijke manier om aan nieuwe boeken te komen was via nalatenschappen en schenkingen door professoren en studenten. Het beschikbare budget voor de aanschaf van boeken was van 1615-1619 600 gulden per jaar. Ter vergelijking: in het jaarverslag van de UB van 1998 wordt vermeld, dat in dat jaar door de UB 2,5 miljoen en door de faculteiten nog eens ruim 5,1 miljoen gulden aan collectievorming werd besteed.
Aan de ketting
Studenten hadden dus geen toegang tot de bibliotheek; pas in 1655, toen men de bibliotheek twee maal in de week - woensdags en zaterdags - twee uur openstelde, mochten zij de boeken ook raadplegen. Ook was het niet mogelijk de boeken te lenen, sterker nog: de banden lagen - geheel overeenkomstig de gewoonte van die tijd - aan de ketting, d.w.z. ze waren met een ketting bevestigd aan de kast waarin ze werden bewaard. Wanneer men precies met het uitlenen van boeken is begonnen is niet bekend, maar het eerste leenregister begint in 1668. Het is moeilijk je te realiseren hoe groot het verschil is tussen de ontoegankelijkheid van de bibliotheek toen en de toegankelijkheid van informatiedragers in de huidige UB. Slechts een klein deel van de huidige collectie van de UB is niet uitleenbaar en mag dus alleen op de daartoe bestemde afdelingen geraadpleegd worden. Verder is het mogelijk boeken, films en CD-ROMs te lenen. Bovendien kunnen we in theorie tegenwoordig de catalogus van de bibliotheek en andere elektronische bestanden op iedere plek van de aardbol raadplegen en materiaal aanvragen. Al in 1619 is de eerste bibliothecaris - tevens hoogleraar geneeskunde en wiskunde - Nicolaus Mulerius (1564-1630) begonnen te noteren welke boeken men in bezit had. Hierin werden ook de nieuwe aanwinsten bijgehouden. Er was in die eerste jaren dus slechts één, met de hand bijgehouden, boek waarin men kon zien welke werken in de bibliotheek aanwezig waren. In 1669 is door G. Lammers voor het eerst een catalogus van het toenmalige bezit van de bibliotheek, waarin de boeken uit de eerste inventaris van Mulerius zijn opgenomen, gedrukt: Catalogus Librorum Bibliothecae Illustris Ac Almae Universitatis Illustrium & Praepotentium Groningae & Omlandiae D.D.. De inventaris van Mulerius, de Librorum Academicorum Syllabus, bestaat gelukkig nog steeds en door een vergelijking van de werken hierin opgenomen met het huidige bezit, weten we dat nu, 385 jaar later, een groot deel van die begincollectie zich nog altijd in de UB bevindt (zie kader).
Het verzamelde werk van de Bartholomeus Salicetus uit 1615
Bartholomeus Salicetus
Zoals gezegd was er vanaf 1615 een jaarlijks budget beschikbaar voor de aanschaf van boeken. Omdat het in Groningen echter moeilijk was boeken te kopen, stelden de Staten in de eerste jaren ook geld beschikbaar aan mensen zoals Joachim Alting (1556-1626) om op jaarmarkten, veilingen en bij boekhandelaren elders boeken te verwerven. Op deze wijze zal onder andere het verzamelde werk van de Milanese jurist Bartholomeus Salicetus (1335-1412) zijn aangeschaft, dat in 1615 - het oprichtingsjaar van de Groningse Academiebibliotheek - in Frankfurt is gedrukt. Uit de Syllabus van Mulerius blijkt dat het werk, Bartholomæi Saliceti opera omnia, zich bij de eerste inventarisatie van 1619 al in de collectie bevond, waaruit blijkt dat het waarschijnlijk zeer snel na publicatie in de Groningse Academiebibliotheek is terechtgekomen. Het werk is een commentaar op de Codex en de Digesten van keizer Justinianus (527-565). De Codex en Digesten zijn een onderdeel van het zogenaamde Corpus Iuris Civilis, de codificatie of officiële optekening van het Romeinse privaatrecht die tussen 529 en 534 is vervaardigd op last van de Byzantijnse keizer Justinianus. Deze codificatie is van groot belang geweest voor de vorming van het burgerlijk recht in West-Europa en vormt tot op heden de basis voor ons Burgerlijk wetboek. Salicetus’ commentaar bestaat uit twee dikke delen in folio formaat. De eerste band bevat drie delen van zijn commentaar op de Codex en in de tweede band zit het vierde en laatste deel van dit commentaar en zijn commentaar op de Digesten. Het werk was kennelijk in 1615, ruim tweehonderd jaar na Salicetus’ dood, nog van een dusdanige actualiteit dat men het in Frankfurt wilde drukken. De boeken zijn uiteraard in het Latijn geschreven.