Honderd jaar Leidse boekjes
Hoe het uiterlijk van de catalogus veranderde
Anneke van Langen a.van.langen@ub.rug.nl
Sybren Sybrandy s.sybrandy@ub.rug.nl
Reeds in de oudheid werden lijsten aangelegd van in
bibliotheken aanwezige documenten, zoals bijvoorbeeld in de legendarische
bibliotheek van Alexandrië. Eeuwenlang bleef de opzet in grote trekken
dezelfde. De catalogus had de vorm van een gedrukte of geschreven lijst, waarin
latere aanwinsten bijgeschreven of tussengevoegd werden. Vaak werden
supplementen gemaakt. De volgorde van de titels werd meestal bepaald door de
plaatsing in de kasten: alle folio-formaten bij elkaar, onderverdeeld naar
vakken, vervolgens alle quarto-formaten, enzovoort. Het zoeken naar de naam van
een schrijver was niet eenvoudig. De titelgegevens waren zeer summier.
Geschiedenis
Pas in de 17e eeuw werd de basis gelegd voor de hedendaagse
catalogiseermethoden. Bibliografische gegevens werden belangrijker en
inventarissen werden uitgebreider. De Bodleian catalogus (Oxford University) was
de eerste catalogus waarbij in één alfabet bibliografische beschrijvingen
waren geordend op auteursnaam of eerste titelwoord.
De bibliografische gegevens kregen een identieke behandeling en er
ontstonden min of meer algemeen aanvaarde regels voor de titelbeschrijving. We
gaan hierbij niet verder in op de catalogusbouw, maar beperken ons tot zijn
uiterlijke vorm. Nog steeds was de lijst de gebruikelijke vorm voor een
catalogus, met alle bezwaren van dien. Twee eeuwen later, rond 1870 ontstond de
zogenaamde “sheafcatalog”. Dit was een bundel bijeengebonden kaartjes (in
vakjargon fiches), gerangschikt in alfabetische volgorde. Nieuwe aanwinsten
konden makkelijk op de juiste plaats tussengevoegd worden. Het bijeenbinden
zorgde voor het bewaren van de juiste volgorde. In Nederland werd door de UB
Leiden vastgesteld, dat het opnieuw catalogiseren van alle drukwerken van de UB
Leiden samen met de reorganisatie van de collecties dringend nodig was om een
fraai geordend geheel te scheppen voor de bezoekers van de
universiteitsbibliotheek. De titels werden gedrukt, uitgeknipt en opgeplakt op
fiches. “De titels werden tot bundels verenigd, bij elkaar gehecht, welk
stelsel voor den alphabetischen catalogus, dien het publiek in handen krijgt,
proefhoudend bleek te zijn”. Pieter Anton Tiele (conservator in Leiden), later
bibliothecaris van de UB Utrecht (1879-1889), was een belangrijk pleitbezorger
voor de bundels bijeengebonden fiches, die met twee kaftjes bij elkaar gehouden
werden door een touwtje. Het ontstaan van de “Leidse boekjes” was een feit.
De bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek Groningen, Jan Willem George
van Haarst (1887-1906), pleitte voor de nieuwe wijze van catalogiseren van Tiele
en ook in Groningen werd men enthousiast en ontstond de alfabetische
hoofdwoorden catalogus zoals wij die tot op heden nog steeds raadplegen voor die
titels die nog niet zijn opgenomen in het geautomatiseerde catalogusbestand.
Ontwikkelingen in de Universiteitsbibliotheek Groningen
De conventionele catalogus kreeg in de eerste helft van de twintigste eeuw zijn
huidige vorm en bestond uit drie onderdelen:;
- De alfabetische hoofdwoorden catalogus (Publiekscatalogus) Deze catalogus
werd alfabetisch gerangschikt op auteur of eerste titelwoord en
samengebonden in de Leidse boekjes. Een gewoon kaartsysteem in kaartenbakken
wilde men niet, omdat de titels dan niet vast zaten en makkelijk verplaatst
of verwijderd konden worden. Ook hield een gebruiker bij een systeem met
kaartenbakken steeds een groter deel van de catalogus "bezet" dan
bij de veel minder omvangrijke boekjes.
- De standcatalogus Deze catalogus (in kaartenbakken) werd gesorteerd op
plaatsingscode (signatuur). Aan de plaatsingscode is te zien hoe het
materiaal is te vinden in het magazijn van de UB en in welke volgorde. Deze
catalogus fungeerde als controleapparaat voor de collectie en als
werkcatalogus voor de medewerkers van de UB.
- De systematische catalogus (Publiekscatalogus op onderwerp) De fiches van
de systematische catalogus werden voorzien van een onderwerpscode en op deze
codes werden de titels gesorteerd. De bezoekers konden hiermee informatie
vinden op onderwerp.
Catalogusproductie
Oorspronkelijk werden titels met de hand geschreven. De titelbeschrijvers
werden ook per titel betaald. Later werden de titels in drievoud gedrukt,
uitgesneden en opgeplakt. Het formaat van een catalogusfiche is 10,5 x 20 cm.
Voor de systematische catalogus werden kleinere fiches (het internationale
standaardformaat van 10 x 14,5 cm) gebruikt om ruimte te besparen. Knippen en
plakken is dus geen uitvinding van Microsoft Word maar werd in de jaren zestig
reeds veelvuldig gedaan. Het plakken was een gezellig werkje voor de
maandagmorgen. Toen de typemachine zijn intree deed bij de
catalogiseerafdeling, typte de titelbeschrijver drie fiches (met behulp van
carbonpapier). Als het boek bestemd was voor de
instituuts-(faculteits-)bibliotheken, werden er nog eens twee fiches extra
getypt. Bij verwijzingen en verdubbelingen (meerdere auteurs etc.) werden dat
er natuurlijk nog meer. Bij aanschaf van nieuwe edities en meerdere dezelfde
exemplaren, trad de procedure van de zogenaamde “bijschrijvers” in
werking. Op de eerst gecatalogiseerde titels werd dan met de hand aangegeven
dat er meerdere edities waren en wie welke editie in bezit had, een
instituutsbibliotheek of de UB. Het duurde vrij lang voordat de verwerking
geheel was afgerond en de titels waren voorzien van een signatuur en een
onderwerpscode. Om de bezoekers van de bibliotheek ter wille te zijn werd
daarom ook nog een voorlopig fiche gemaakt voor elke aanwinst. Dit fiche werd
alfabetisch opgeborgen in de zogenaamde aanwinstenbak. Elke week werd een
nieuw alfabet gevormd. De fiches binnen dit alfabet kregen verschillende
kleuren, die met ecoline aan de rand werden aangebracht. (De alfabetten kregen
kleurrijke namen, zoals rood-wit, ongekleurd-blauw, enz.). De medewerkers die
de nieuwe titels voor de publiekscatalogus uiteindelijk invoegden in de Leidse
boekjes, wisten daardoor exact welk alfabet die week aan de beurt was, en
welke voorlopige fiches dus weer verwijderd konden worden. Na de Adler- en
Olivetti-periode kwam de elektrische typemachine van IBM met verwisselbare “koppen”.
Wanneer Grieks, Hebreeuws en/of andere tekst dan het Latijnse schrift moest
worden getypt, dan kon dit gemakkelijk worden geregeld door de koppen te
wisselen. In een latere fase werd gewerkt met een magneetkaartschrijfmachine
en konden meerdere fiches tegelijk worden gedrukt zonder dat de drukker of het
carbonpapier er aan te pas kwam. De gekleurde aanwinstenbakken konden
achterwege blijven omdat nu de fiches snel konden worden geproduceerd en
ingevoegd in de Leidse boekjes. Met behulp van de magneetkaarten werd ook nog
een aanwinstenlijst geproduceerd. Het aantal aanwinsten was in de zeventiger
en tachtiger jaren zo gegroeid, dat er dagelijks tweehonderd tot driehonderd
fiches moesten worden ingevoegd. Dat betekende ook dat er evenzoveel boekjes
moesten worden losgesneden en vervolgens weer met touwtjes dichtgebonden.
Behalve door magazijnmedewerkers werd dit werk door een aantal gepensioneerden
gedaan, die er ‘s morgens tussen acht en tien uur een leuk baantje aan
hadden. De bindafdeling was dan een complete bejaardensoos. Het was overigens
een heel karwei om alle boekjes op tijd weer op hun plaats te krijgen. (Elk
boekje heeft een nummer; bovendien zijn er kleurtjes op de ruggen aangebracht
om een verkeerde plaatsing te laten opvallen). We hadden echter wel zo
langzamerhand de grens van de mogelijkheden bereikt, en het kwam goed uit dat
door de automatisering de catalogus in microfiche-vorm gemaakt kon worden, en
nog weer later de catalogus per computer raadpleegbaar werd.
|
Een typisch voorbeeld van een 'bijschrijver' |
Het zoeken
Voor het raadplegen van de alfabetische hoofdwoordencatalogus was wel enige
vaardigheid vereist. De Leidse boekjes raadpleegt men van achteren naar voren.
(De titels zijn ook op die manier alfabetisch gesorteerd op auteursnaam of
titel). Ook het doorbladeren van boeken gaat immers meestal makkelijker van
achteren naar voren. Deze methode van doorbladeren versnelde het zoeken en
maakte het mogelijk met de rechterhand aantekeningen te maken. Voor
linkshandigen dus een crime.
De retro-invoer (1980-2001)
Toen de automatisering eenmaal goed op gang was, werd naast de invoer van
nieuwe titels een project gestart om alle titels van zowel de UB als de
instituutsbibliotheken retrospectief in te voeren in het geautomatiseerde
catalogusbestand. Dit ging gelijk op met de samenvoeging van kleine
instituutsbibliotheken tot grote faculteitsbibliotheken, die zo allemaal met
een moderne catalogus konden beginnen. De collecties van de
faculteitsbibliotheken kregen vanwege die reorganisaties voorrang. Momenteel
zijn we nog bezig het laatste stukje van de Leidse boekjes door te nemen, om
alle titels die nog niet eerder waren ingevoerd, nu in te voeren. We zijn nu
beland bij de letter ‘T’. De verwachting is dat het nog twee jaar zal
duren voordat het project retro-catalogisering kan worden afgerond.
Nabije toekomst: 2000-2005
Over twee jaar kunnen de Leidse boekjes dus uit de catalogushal/computerzaal
worden verwijderd. Elektronische werkplekken zijn een bekend en een vertrouwd
fenomeen geworden in de RUG-bibliotheken. Hiermee is niet gezegd dat een
geautomatiseerde catalogus en andere applicaties geen problemen met zich
brengen. Onderhoud blijft een voortdurend punt van zorg en nieuwe releases van
het systeem volgen elkaar in hoog tempo op, waarbij de gebruikers en
medewerkers zich voortdurend moeten aanpassen. Maar het sorteren, muteren en
actueel houden is niet meer zo omslachtig als in het vorige millennium.
Vroeger was de catalogus maar op één plek raadpleegbaar, maar dan wel
onafhankelijk van stroom- of systeemstoringen. De toegankelijkheid van
informatie over de collecties is verveelvoudigd en de beschikbaarstelling in
welke vorm dan ook gaat sneller dan ooit. Het gehele ICT- arsenaal komt steeds
dichter bij de studenten en medewerkers. De dienstverlening is enorm
verbeterd. Dat het de bibliotheken een grote tijdsbesparing (en dus een
kostenbesparing) oplevert is o.i. toch een illusie gebleken. Er heeft een
verschuiving plaatsgevonden van onderhoud aan kaartcatalogi naar
netwerkbeheer, systeembeheer en applicatiebeheer. Nieuwe taken die tot 1980
bijna geen rol speelden in de bibliotheekwereld.
Met dank aan Trineke Hulshoff voor het illustratiemateriaal
index
Pictogram 3