Beste Alex
Wim Liebrand - directeur RC, informatie- en communicatietechnologie schrijft aan Alex Klugkist - directeur UB
‘Als het niet op het Internet staat dan bestaat het niet.’ Ik ben benieuwd wat jij van deze stelling van J.S. Mackenzie Owen vindt. Volgens mij raakt hij met deze opmerking de kern van het veranderingsproces waarin de maatschappij, de universiteit en hierbij in het bijzonder UB en RC, verkeren.
In korte tijd hebben we een explosieve toename in het gebruik van het Internet meegemaakt. Werden er in juni 1993 nog 130 websites geteld, slechts zeven jaar later levert die telling ruim 17 miljoen websites op! Uit conservatieve schattingen blijkt ook nog eens dat er nu meer dan een biljoen geïndexeerde webpagina's op het Internet staan. Zo'n webpagina is niet vergelijkbaar met een pagina uit een boek of tijdschrift. De webpagina kan veel meer gegevens bevatten, bijvoorbeeld een complete clip van Madonna, of de totale catalogus van een bibliotheek.
Edoch, dit alles levert niet altijd de informatie op die wij zoeken. Ondanks de enorme hoeveelheid gegevens die beschikbaar gesteld wordt, ook door respectabele instanties, blijkt deze niet door alle gebruikers te vinden te zijn. En dat terwijl het vandaag de dag vrij gebruikelijk is om onmiddellijk het Internet op te gaan om aan informatie te komen.
Zo hebben we thuis sinds kort geen spoorwegboekje meer en de buienradar van het (Duitse) KNMI bepaalt of mijn fiets uit de schuur komt. Het dagelijkse nieuws komt tot me via CNN.com en Kranten.com. Wetenschappelijke literatuur komt in concept-, preprint of definitieve versie via het Internet. De zoekmachines worden ook steeds beter. Zo kun je nu hele stukken tekst invoeren en gaat een kunstmatig intelligente robot voor jou op zoek en rapporteert dagelijks. Jeroen Wouda kan je hierover meer vertellen, of kijk op www.zoekprof.nl].
Bij de mensen die jonger zijn dan wij, en dat zijn er heel veel Alex, is het Internet-portaal vaak dé weg waarlangs ze snel resultaat boeken. Deze studenten en medewerkers hebben al die bagage al aan boord. Die hoeven we wat dat betreft niets meer te leren. Sterker nog: de manier waarop wij informatie verzamelden, via catalogi, Leidse boekjes en encyclopedieën beheersen ze niet meer. Hoe groot deze groep binnen de RUG is, weet ik nog niet. Ze moet echter wel substantieel zijn omdat nu voor de gehele Nederlandse bevolking geldt dat meer dan 2,3 miljoen Nederlanders op z’n minst één keer in de afgelopen twee weken ‘on line’ waren.En wat doen wij? We moeten natuurlijk de kleiner wordende groep onervaren ICT-gebruikers helpen. In het kader van het ELO-project hebben we een aantal acties opgestart. Dit alles heeft tot doel dat per september 2001 de RUG-docenten niet alleen informatie via Internet ophalen, maar dat ze zelf(s) als actieve leverancier van digitale informatie zullen gaan optreden. De voortgang van het ELO-project verloopt voorspoedig maar we werken op dit moment natuurlijk wel met docenten die qua ICT-vaardigheden niet meer nat achter de oren zijn. De onervaren docenten zullen moeten volgen, dat is in het strategisch belang van een universiteit die met haar tijd mee moet gaan. Binnen het ELO-project staat daarom dit punt saillant op de bestuurlijke agenda.
Het is gelukkig al enige tijd uit de mode om te roepen dat het gebruik van een computer danwel het Internet voor het uitoefenen van een bepaalde functie niet nodig is; het besef dat een universiteit het zich niet kan permitteren om studenten op te leiden door docenten die niet ICT-geletterd zijn, moet uitstralen in het actieve beleid van alle faculteiten.
De echte uitdaging voor ons komt echter nog. We moeten onze dienstverlening 24 uur per etmaal, dus ook buiten de instelling, betrouwbaar kunnen aanbieden. Dat is andere koek.