Geen Stilte Meer
Ja dokter, zo lig ik wel lekker. Nee, dank u, deze divan heeft al een verhoginkje aan het hoofdeinde, dus een kussentje onder mijn hoofd is niet nodig.
Nou, het begon dus in de trein. Ik reis altijd gewoon tweede klas, dus een tijd lang heb ik nergens last van gehad, maar zo ongeveer een jaar of anderhalf geleden begon het. Ik dacht eerst dat iemand achter me een computerspelletje had meegenomen, en ik wou net opstaan om te vragen of hij het piepgeluidje uit kon zetten, maar toen hield het al vanzelf op en begon die man in een telefoontje te praten!
Ik weet nog dat ik de eerste paar keer dat ik dat meemaakte stomweg mijn mond dicht heb gehouden; ik denk dat ik gewoon te verbijsterd was om er wat van te zeggen. In de trein lees je een boek, of je staart uit het raam, of hooguit voer je op gedempte toon een gesprek met je reisgenoot... Maar zomaar, terwijl iedereen het hoort, keihard een telefoongesprek voeren?
Pas toen ik het een keer of vier, vijf over me heen had laten komen, ben ik er wat van gaan zeggen. Achteraf denk ik dat het vooral kwam door het volume en de inhoud van die gesprekken: het ging altijd alleen maar over waar men op dat moment was, en dat de trein gewoon op de geplande spoorboekjestijd aan zou komen. Moet je daar nou zo voor schreeuwen?
Ik ging dus net zo hard terugschreeuwen: 'Huh!? Wat?! Praat je tegen mij?! Wat zei je?!' Je hebt dan natuurlijk al gauw een klap voor je bek te pakken, maar daar leerde ik van: na een paar weken treinen was ík meestal de eerste die op de vuist ging.
Maar goed... behalve die twee keer dat ik door de spoorwegpolitie uit de trein ben gezet, liep het tot nu toe altijd redelijk goed af. Maar nu is er dus het volgende probleem: mijn werkkring. Ik werk namelijk op de Universiteitsbibliotheek, dokter, en dat was tot voor kort een oase van rust in deze drukke maatschappij. Goed, het zit in tentamentijd van 's morgens vroeg tot 's avonds laat tsjokvol, maar de studenten studeerden altijd hard, maakten lange uren, en waren gewoon de hele dag rustig bezig studiepunten bijeen te zwoegen.
Ik zeg: waren. Want het is voorbij, dokter. Ik moet bekennen dat ik ook op de studiezaal de eerste keer dacht dat het om een computerspelletje ging; het waren geloof ik de eerste tonen van iets van Mozart. Maar vrijwel tegelijkertijd liep er een ijskoude rilling over mijn rug: ik realiseerde me dat het nu ook mijn werkplek had bereikt.
Gelukkig hebben de meesten nog wel het fatsoen om, met het piepende ding in hun hand, als een gek de gang op te rennen. Maar als ik door het trappenhuis moet, al was het maar om een kop koffie te halen in de kantine, dan moet ik me door hen heen wurmen, dokter, dan staan ze daar met vijf, zes tegelijk te schreeuwen in die afstandsbedieninkjes van ze - ja gisteren stond er zelfs eentje onderaan de trap te bellen met zijn vriendje bovenaan diezelfde trap! En ik kan toch niet de hele tijd studenten te lijf gaan, op mijn eigen werk nog wel?
We kunnen er niks tegen doen, dokter. We hebben drie kaarttelefoons in het trappenhuis - dan kun je toch niet verbieden dat ze vlak daarnaast met hun mobieltje gaan staan bellen? Ik heb nog voorgesteld rond die wandtoestellen een gsm-gedoogzone in te stellen van drie bij drie meter, afgezet met roodwitte misdaad-tape, maar dat durft de directie niet aan; ze zijn bang dat Telfort, of Ben, of Libertel meteen het recht van vrije meningsuiting of iets dergelijks erbij haalt.
'Hee haai Jeewee!' hoorde ik er laatst eentje roepen: 'Ik zit op de UB. En jij?'
Voor één keer bedwong ik me eens níet; en er is er nu in ieder geval één die nooit meer zal kunnen vertellen wat - laat staan wáár hij is.
Frank den Hollander