Student koppelt universiteit aan bedrijf
Hij is een beetje de Sinterklaas van de RUG: Gert Jan Euverink mag cadeautjes weggeven aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) in de Noordelijke regio. Met behulp van masterstudenten helpt de RUG hen bij het oplossen van vragen op het terrein van de bio-based economy.
Afgelopen dinsdag hield Euverink zijn oratie. De Aula van het Academiegebouw was te klein, sommige van zijn gasten moesten de gebeurtenis volgen in de Senaatszaal, via een videolink. Dat komt zelden voor bij een oratie. Het laat wel zien hoe groot het netwerk van Euverink is.
Hij begon zijn carrière aan de RUG met onderzoek op het terrein van microbiologie en koolhydraten. Vervolgens ging hij de ‘high-throughput faciliteit’ leiden waar externe klanten biologische verbindingen konden laten testen. In 2004 stapte hij over naar Wetsus, een destijds beginnend kenniscentrum op het terrein van duurzame watertechnologie.
Bio-based
Twee jaar geleden keerde Euverink weer terug naar de RUG, als hoogleraar ‘producten en processen voor bio-technologie in de bio-based economie’. Hij geeft leiding aan het BioBrug programma, dat een verbinding legt tussen onderzoeksgroepen van de universiteit en het regionale MKB, om vragen te beantwoorden over het ontwikkelen van een duurzame, op biologische technieken gebaseerde (bio-based) economie.
De boodschap die Euverink zijn gehoor dinsdag voorhield was deels bekend. Olie raakt op, de economie moet duurzamer. Het effectieve en efficiënte gebruik van biologische grondstoffen is een enorme uitdaging. De belangrijkste bijdrage die Euverink gaat leveren is het betrekken van het MKB bij de ontwikkeling van een duurzame economie.
Er is enorm veel kennis aanwezig bij de universiteit, maar het bedrijfsleven maakt daar maar mondjesmaat gebruik van’, legt Euverink uit. Vooral het MKB heeft niet de menskracht, kennis en de tijd om echt te profiteren van de nieuwste wetenschappelijke kennis. ‘Het is mijn taak om dit soort te bedrijven te koppelen aan een wetenschapper.’
Daar gebruikt Euverink Masterstudenten voor. ‘Hoogleraren hebben het erg druk, mensen die een bedrijf runnen ook. Dus is het lastig ze met elkaar in contact te brengen. Daarom zetten we studenten in, die een stage doen bij het bedrijf onder leiding van een hoogleraar.’ Normaal gesproken houdt een studiebegeleider een oogje in het zeil bij zo’n stage. ‘In mijn project is de begeleider een hoogleraar van wie de expertise nauw aansluit bij het probleem dat de student aanpakt.’
Werkgevers
De stages duren tussen de één en zes maanden, en kunnen variëren van een literatuuronderzoek tot labwerk. ‘We krijgen veel studenten van Technische Bedrijfskunde, maar ook van bijvoorbeeld natuurkunde, scheikunde of milieukunde.’ Euverink maakt zelf deel uit van het Instituut voor Technologie, Engineering en Management van de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen.
‘Tijdens hun stage leren de studenten het bedrijf kennen. Vaak realiseren zij zich niet dat er heel wat interessante potentiële werkgevers zijn in de regio.’ Tegelijkertijd leert ook de begeleider het bedrijf en de vragen die daar leven kennen.
Voor de MKB bedrijven is dit alles gratis. ‘We vragen ze alleen een stagevergoeding te betalen aan de student. Maar wij betalen de hoogleraar, die 10 procent van zijn of haar tijd moet steken in de stage. We nemen alleen projecten aan die een direct verband houden met onderzoek aan de RUG, zodat de universiteit er ook van leert.’ De fondsen voor dit programma komen van SNN, het Samenwerkingsverband Noord Nederland dat is opgericht om de regionale economie te versterken.
Er is binnen BioBrug geld voor 150 projecten. Sinds het begin van het programma, in november 2011, zijn er zo’n 60 uitgevoerd. ‘We hebben allerlei verschillende projecten gedaan. Een bedrijf dat houdbare boeketten maakt was bijvoorbeeld op zoek naar een duurzamer manier om de bloemen te conserveren. En inmiddels doen wij een tweede project met hen, waarin we zoeken naar biologische kleurstoffen om de kleurvastheid te verbeteren.’
Algen
Andere voorbeelden zijn een literatuuronderzoek voor een bedrijf dat algen gebruikt om grondstoffen te produceren, een bedrijf dat biogas maakt uit glycerine en op zoek was naar een alternatieve bron voor deze grondstof en een chemisch bedrijf dat marketingonderzoek wilde laten verrichten voor het gebruik van biologisch PET-plastic.
‘De projecten variëren van technisch tot bedrijfskundig. Maar ze hebben allemaal te maken met de ontwikkeling van een duurzame economie.’ Wat verstaan Euverink eigenlijk onder ‘duurzaam’? Hij neemt een ogenblik om een antwoord te formuleren. ‘Dat is een lastige vraag. We doen in ieder geval geen projecten met fossiele brandstoffen, of niet-biologische materialen.’
Maar biotechnologie kan wel, vindt Euverink, de uit de biotech afkomstig is. ‘Zolang het maar gericht is op duurzame toepassingen. En zelfs waterzuivering kan er onder vallen, want afvalwater is een bron van biomassa!’
Naast het BioBrug programma werkt Euverink ook aan het opzetten van een eigen onderzoeksgroep. ‘In mijn werk voor Wetsus nam onderzoek niet echt een prominente plaats in, dus ik moet die groep van de grond af opbouwen.’
Het project dat hij daarvoor heeft uitgekozen is gericht op de problemen die ontstaan wanneer een ontdekking gedaan in een onderzoekslab naar de markt wordt gebracht. ‘Je moet dan laboratoriumtechnieken opschalen naar een industrieel niveau. Wetenschappers werken met milligrammen of grammen, maar bedrijven hebben al snel kilogrammen nodig, alleen maar om een product te testen.’
En opschalen is geen kwestie van een grotere reactor kopen. ‘Een kolf van een milliliter heeft echt heel andere eigenschappen dan een reactor van tien liter. Mengen, verwarmen, echt alles loopt dan anders.’ Daarom is er een heleboel onderzoek nodig om productie van een stof serieus op te schalen.
Prototypes
Euverink heeft een manier bedacht om dat onderzoek overbodig te maken. ‘De kleinschalige productie in het lab werkt al. Dus waarom bouwen we niet gewoon een heleboel parallel werkende kleine productie units?’ Een bijkomend voordeel is dat er geen extreem grote investering in de productiecapaciteit nodig is. ‘Startende bedrijfjes investeren vaak in apparatuur die voldoet aan de vraag die zij de komende jaren verwachten. Daarmee hebben ze in de eerste periode een overcapaciteit.’
Euverink gebruikt een 3D printer om kleinschalige productie units te ontwikkelen. ‘Op die manier kan ik prototypes maken wanneer ik ze nodig heb. Bovendien ben ik niet iemand die dingen in detail op een computerscherm ontwikkelt. Ik heb liever een prototype dat ik kan vasthouden en waaraan ik direct kan zien waar verbeteringen nodig zijn.’
Het kost met de 3D printer hoogstens een paar uur om een prototype te maken. ‘En als het ontwerp eenmaal is geperfectioneerd kan je het als dat nodig is in grote aantallen laten maken van robuuster materiaal.’
Laatst gewijzigd: | 24 mei 2024 11:44 |
Meer nieuws
-
16 december 2024
Jouke de Vries: ‘De universiteit zal wendbaar moeten zijn’
Aan het einde van 2024 blikt collegevoorzitter Jouke de Vries terug op het afgelopen jaar. Daarbij gaat hij in op zijn persoonlijke hoogte- en dieptepunten en kijkt hij vooruit naar de toekomst van de universiteit in financieel moeilijke tijden.
-
10 juni 2024
Om een wolkenkrabber heen zwermen
In Makers van de RUG belichten we elke twee weken een onderzoeker die iets concreets heeft ontwikkeld: van zelfgemaakte meetapparatuur voor wetenschappelijk onderzoek tot kleine of grote producten die ons dagelijks leven kunnen veranderen. Zo...