Zonder atoombom...
Voor onderhoudende experimenten heb je niet per se een groot laboratorium nodig. Mocht je in navolging van Amerikaanse onderzoekers een metalen deksel willen lanceren, dan is een simpele gang naar de bouwmarkt voldoende.
In het midden van de jaren vijftig van de vorige eeuw begonnen wetenschappers aan beide zijden van het IJzeren Gordijn met onderzoek naar de mogelijkheid van ondergrondse atoomproeven. De reden daarvoor was vrij simpel: bij een ondergrondse atoomproef komt minder radioactieve straling in de atmosfeer en als er minder straling in de atmosfeer komt, is het voor je vijand moeilijker om te bepalen wat voor bommen je ontwikkelt.
In het Amerikaanse Los Alamos, de plaats waar tijdens de Tweede Wereldoorlog de eerste atoombom werd gebouwd, begon een team onder leiding van fysicus Robert Brownlee met de bouw van een 150 meter diepe, met pantserstaal beklede put voor de nucleaire proeven.
Onderin die put, ruim vijftig verdiepingen beneden het maaiveld, plaatsten ze een met sensors en meetinstrumenten behangen kernbom. Die bom werd afgedekt met een dikke laag beton en voor de zekerheid legden de onderzoekers op de opening van de put, 150 meter hoger, een tien centimeter dikke, 500 kilo zware ijzeren deksel.
Hoewel de bom een vermogen van ruim onder één kiloton had – ter vergelijking: de bom op Hiroshima had een vermogen van ongeveer vijftien kiloton – was het effect overweldigend. Binnen een paar shakes, de tijdsspanne waarin licht tien voet aflegt, verdampte het betonblok waarna een golf van hoogenergetische deeltjes door de schacht omhoog schoot en de stalen bekleding van de wanden veranderde in superheet ijzergas. Op verzoek van zijn baas had Brownlee vantevoren berekend wat er zou gebeuren met de zware deksel op het uiteinde van de put. Dat deksel, zo was het antwoord, wordt met een vaart van ergens rond de zestig kilometer per seconde de lucht in geslingerd. En zo geschiedde.
Als je niet de beschikking hebt over een atoombom maar toch een metalen deksel wil lanceren, moet je naar de bouwmarkt of de verfwinkel voor een lege (ongebruikte!) verfbus. Neem een bus van één tot anderhalve liter en boor in de bodem en in het deksel een gaatje van een centimeter doorsnee. Haal de slang van de gaskraan in de keuken (eerst dichtdraaien!), doe het deksel losjes op de bus, hou je duim op het gat en vul het blik via het gat aan de onderkant met aardgas. Vijftien tot twintig tellen zou genoeg moeten zijn.
Neem het blik mee naar buiten, plaats het met de opening aan de onderzijde iets van de grond, haal je duim van het gat in het deksel en hou een vlammetje bij het gat. Gebruik voor de zekerheid een lucifer die je met een stukje tape aan een breinaald hebt vastgemaakt.
In tegenstelling tot wat je misschien zou verwachten, volgt er niet onmiddellijk een luide knal. Uit de opening komt een rustig brandende, gele vlam van zo’n vijftien tot twintig centimeter. Die vlam wordt na verloop van tijd steeds blauwer en lijkt uiteindelijk helemaal te verdwijnen.
Die blauwe kleur wordt veroorzaakt doordat tijdens het branden de samenstelling van het gasmengsel in het blik verandert. Er komt door het gat in de onderkant meer zuurstof beschikbaar voor de verbranding. Uiteindelijk, als de vlam verdwenen lijkt, is er zoveel zuurstof naar binnen gestroomd, dat het laatste restje gas met een stevige knal versneld ontbrandt, waardoor het deksel in de lucht geslingerd wordt.
Het putdeksel in Los Alamos is nooit teruggevonden. De snelheid waarmee het volgens de berekening werd weggeschoten is bijna zes keer de ontsnappingsnelheid van de aarde. Grote kans dus dat het ding onderweg is naar de uiteinden van ons zonnestelsel. Let op de datum van de proef: 27 augustus 1957, ruim zes weken voor de lancering van de Russische Sputnik. Het eerste door mensen gemaakte object in de ruimte was een stalen putdeksel.
Auteur: Ernst Arbouw
Laatst gewijzigd: | 12 april 2021 13:13 |