Voor Frankensteins monster
Voor onderhoudende experimenten heb je niet per se een groot laboratorium nodig. Je eigen batterij maak je van jampotten, aluminiumfolie, installatiedraad. En natuurlijk nog wat soda en zout.
Het jaar 1816 was “het jaar zonder zomer”. Na de uitbarsting van de vulkaan Tambora in toenmalig Nederlands-Indië kwam er zoveel stof en as in de atmosfeer dat de zon wereldwijd verduisterd werd. Oogsten mislukten en het hele noordelijk halfrond werd geteisterd door hongersnood en stormachtig rotweer.
In de niet bestaande zomermaanden van dat jaar logeerden Percy Shelley en zijn vrouw Mary Shelley (née, Wollstonecraft) in de villa van de Engelse dichter Lord Byron, in de buurt van het meer van Genève. Door het slechte weer was het nauwelijks mogelijk naar buiten te gaan en het drietal sleet de dagen met lange discussies over wetenschap en bovennatuurlijke zaken en door het vertellen van griezelverhalen. Zo ontstond een van de beroemdste horrorverhalen ooit: Frankenstein.
De toen achttien (!) jaar oude Mary bedacht het verhaal over de geneeskundestudent Frankenstein die op begraafplaatsen en in knekelhuizen in het Duitse Ingolstadt onderdelen verzamelt voor ‘het experiment’: het weer tot leven wekken van dode materie.
Hoewel uit het boek niet echt duidelijk wordt hoe Frankenstein zijn creatuur tot leven wekt, zijn er aanwijzingen dat Shelley geïnspireerd was door discussies tussen Byron en haar echtgenoot over elektrisch onderzoek met kikkerpootjes en dooie duiven door de Italianen Luigi Galvani en Alessandro Volta.
Galvani ontdekte aan het einde van de achttiende eeuw dat er in bewegende kikkerpootjes iets gebeurde met elektriciteit. Bij een experiment tijdens een onweersbui had hij het pootje van een dode kikker aan een staalkabel gehangen. Onderaan de poot bevestigde hij een metalen haakje. Tot zijn ontsteltenis begon het pootje zomaar te bewegen – zonder dat de bliksem was ingeslagen. Omdat door het pootje een elektrisch stroompje liep, moest hij wel constateren dat de beweging elektriciteit had opgewekt.
Dat leidde tot verhitte discussies met zijn landgenoot Volta, die beweerde dat het andersom was: de elektische stroom veróórzaakte de beweging. Om dat te bewijzen, bouwde Volta uit schijfjes zink en koper ’s werelds eerste batterij. Met de elektriciteit die hij opwekte, liet hij de spieren van een dode duif samentrekken. Point made.
Een variant op Volta’s batterij bouw je zelf van installatiedraad (elektriciteitsdraad met een massieve kern), aluminiumfolie, lege jampotten en water met keukenzout en soda. Knip het installatiedraad in stukken van zo’n tien centimeter en strip de isolatie. Maak stroken van ongeveer tien bij dertig centimeter van het aluminiumfolie en vouw ze tot ze ongeveer een halve centimeter breed zijn.
Hang in iedere jampot (of kopje, of theeglas) een stuk koperdraad en een strook folie en vouw de uiteinden over de rand. Dit zijn de polen. Verbind de jampotten door telkens een kabeltje vast te maken aan de aluminiumstrip in de ene pot en dat vervolgens te bevestigen aan de koperdraad in de volgende pot, enzovoort. Los dan een paar flinke scheppen zout en soda op in een emmer water en vul de potjes.
Met een multimeter (bouwmarkt, vijf euro) kun je meten hoeveel spanning je opwekt. In het Boemlab (24 bekerglazen) was dat ongeveer 25 volt – niet genoeg voor je eigen Monster van Frankenstein maar, dachten we, bruikbaar om de lege batterij van een iPod tot leven te wekken. Daarvoor gebruikten we een 5V DC spanningsregelaar die we maakten met minder dan twee euro onderdelen. (Zie website)
Helaas: de iPod in het Boem-lab deed helemaal niks toen we hem aansloten. Gelukkig functioneerde het apparaat later nog uitstekend.
Auteur: Ernst Arbouw
Laatst gewijzigd: | 12 april 2021 13:13 |