Onze aarde is een grote bol met een flinterdun laagje lucht eromheen. Vergelijk het met een ballon beplakt met één laagje papier maché. Een piepklein deel van dit laagje bestaat uit CO2-moleculen. Toch is dit gas na waterdamp het belangrijkste broeikasgas en zorgt het voor een leefbare temperatuur op aarde. Maar hoe leefbaar blijft het nu we zoveel CO2 de lucht insturen?
Steeds meer wetenschappelijk onderzoek laat zien dat de toename van CO2 in de lucht bijdraagt aan het warmer worden van de atmosfeer. Maar hoeveel warmer het wordt en of die opwarming overal even sterk is blijft onduidelijk. Zo bestaat er zelfs een kleine kans dat in West-Europa het klimaat kouder wordt. Want nu heeft de warme golfstroom die vanaf Mexico langs West-Europa stroomt een grote invloed. Maar die stroom zou door de opwarming wel eens kunnen gaan afbuigen. Brrr.
Hoe snel de atmosfeer opwarmt, is naast CO2 afhankelijk van andere factoren. Dit maakt het lastig om te voorspellen hoe de temperatuur zich zal ontwikkelen. Toch proberen wetenschappers de toekomstige veranderingen in te schatten. Hiervoor ontwerpen ze complexe klimaatmodellen die de werkelijkheid zo goed mogelijk nabootsen. Simpel gezegd is het de kunst is om erachter te komen welke factoren de temperatuur van de lucht beïnvloeden, te proberen te meten hoe groot de invloed van een verandering in zo’n factor is voor het klimaat, en dat vervolgens allemaal in het rekenmodel te stoppen. Hoe nauwkeuriger je dit doet, hoe beter de voorspelling.
Omdat de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer zo’n belangrijke factor is binnen het klimaatmodel, bestaat er een wereldwijd netwerk van CO2-meetstations. Ook het Centrum voor IsotopenOnderzoek (CIO) van de Rijksuniversiteit Groningen is de trotse bezitter van een meetstation. Dit is een 60 meter hoge mast vlakbij de waddenzeedijk van Hornhuizen.
Volgens Harro Meijer van het Centrum voor IsotopenOnderzoek is CO2 meten een kunst op zich. ‘Hoe dichter je bij de aarde komt, hoe meer de CO2-concentratie fluctueert.’ Dat komt omdat het gas zich ‘s nachts ophoopt bij de grond, terwijl het overdag beter gemengd raakt met hogere luchtlagen onder invloed van de zon. Ook is de CO2-concentratie in de winter hoger dan in de zomer. Deze sterke schommelingen maken het lastig om de gemiddelde CO2-concentratie te bepalen. ‘Om iets minder last te hebben van de fluctuaties’, legt Meijer uit, ‘meten we op 60 meter hoogte en aan de kust. Hierdoor hebben we minder last van CO2 uit de bodem en van lokale toenames door verbranding van fossiele brandstoffen’.
Maar voor professor Meijer is één meetstation niet genoeg. Daarom heeft hij een aantal jaren geleden het school CO2-net opgestart. Dit is een netwerk van scholen met een CO2-meter en een weerstation op het dak. De meetgegevens worden verstuurd naar een database op het internet. ‘We hebben gekozen voor een CO2-meter die zó nauwkeurig is, dat de meetgegevens niet alleen bruikbaar zijn voor projecten op school, maar ook nuttig zijn voor klimaatmodellen. Vooral nu we het netwerk op Europese schaal gaan uitbreiden.’
Zo brengt de faculteit met het school CO2-net de wetenschap naar school toe.
Links
Relevante studies
Colofon
Met bijzondere dank aan: Menno Keij MSc., prof. dr. Martin Goedhart en het Instituut voor Didactiek en Onderwijsontwikkeling (IDO).
Auteur
Menno Keij