Gods stilte
Promotie: | drs. F. Blaakmeer |
Wanneer: | 25 november 2024 |
Aanvang: | 12:45 |
Promotors: | prof. dr. A.M.A. van den Oever, prof. dr. Y.B. (Yme) Kuiper |
Waar: | Academiegebouw RUG |
Faculteit: | Letteren |
Protestantse critici deden reputatie Ingmar Bergman geen goed
De films van Ingmar Bergman zijn eind jaren vijftig en begin jaren zestig in Nederland onderwerp geweest van een soms felle strijd tussen filmcritici. De specifieke filmopvattingen die door de kritiek werden gehanteerd werden in deze strijd op scherp gesteld. Vanaf begin jaren zestig ontstaat onder protestantse critici een sterke neiging om de films van Bergman op het procrustesbed van een theologische exegese te leggen. Dit heeft de reputatie van de cineast geen goed gedaan. Dat concludeert Frank Blaakmeer op basis van zijn promotieonderzoek.
De films van de Zweedse regisseur Ingmar Bergman zorgden eind jaren vijftig en begin jaren zestig behalve in Frankrijk en de Verenigde Staten ook in Nederland voor grote opwinding. Hier was, schijnbaar vrijwel uit het niets, een filmmaker die zijn publiek serieus nam en trakteerde op diep-menselijke beschouwingen over leven en dood, liefde en angst, God en demonen. Blaakmeers onderzoek reconstrueert met de veldtheorie van de Franse socioloog Bourdieu als methodologische achtergrond de reactie van de destijds nog verzuilde Nederlandse filmkritiek. De drie stromen die zich daarin aftekenen zijn die van Joris van Domburg c.s. in het tijdschrift Filmforum, die van Jan Blokker in Algemeen Handelsblad en een derde, protestantse stroom die na het uitbrengen van de film Het zevende zegel sterk toeneemt. Voor Van Domburg en zijn volgelingen, die vasthielden aan filmopvattingen uit het interbellum, was Bergman ondanks aanvankelijke bewondering te toneelmatig. Blokker, die een ruimere filmopvatting hanteerde, ontpopte zich vanwege Bergmans grote filmische zeggingskracht tot zijn voornaamste Nederlandse apologeet. De protestantse critici trokken Bergman uiteindelijk nog veel verder naar zich toe. Blaakmeer concludeert dat, hoewel de cineast daar gezien de thematiek van zijn films wel aanleiding toe gaf, juist de protestanten Bergman op het procrustesbed van een theologische exegese hebben gelegd. Die ontwikkeling heeft de reputatie van Bergman in Nederland geen goed gedaan. Blaakmeer besluit met een op het werk van Susan Sontag en David Bordwell gebaseerde oproep om in de studie van film de hermeneutische impuls aan banden te leggen.