Campagne Tweede Kamerverkiezingen 1971
Uit: D.J. Elzinga en G. Voerman, Om de stembus. Verkiezingsaffiches 1918-1998 (Amsterdam/Antwerpen 2002), 142-149.
Op 16 april 1971 werd in het Haagse Nieuwspoort een persconferentie gehouden. De gehele parlementaire pers was toegestroomd. In de Nederlandse politieke geschiedenis zou het een bijzondere dag worden. De drie samenwerkende progressieve partijen - PvdA, D66 en PPR - presenteerden hun schaduwkabinet. Niet eerder werd deze, in Engeland zeer gebruikelijke, formule toegepast. Beoogd minister-president was Den Uyl. D66 leverde vier ministers. Van Mierlo stond op de nominatie als vice-premier en minister zonder portefeuille, speciaal belast met staatsrechtelijke vernieuwing. Daarnaast wees D66 Rood en Goudsmit aan en het Eerste-Kamerlid Draijer, voor de nieuwe post van Milieubeheer. De PvdA leverde Van der Stoel, Burger, Vondeling, Van Lier, De Galan, Van den Bergh, Van den Doel en Van Thijn. Voor de PPR waren Aarden en De Gaay Fortman jr. de kandidaat-bewindslieden.
De vorming van het schaduwkabinet had nogal wat voeten in de aarde gehad. Nieuw-Linkser Van der Louw bracht in januari 1970 het PvdA-bestuur op de hoogte dat Van Thijn met D66 en PPR informeel onderhandelde over de vorming van een dergelijk kabinet. Het idee was afkomstig van drie reclamemensen, die waren aangetrokken door de progressieve partijen om hen op weg te helpen naar de verkiezingen. In eerste instantie was een kabinet met Kloos (PvdA) als premier en Van Mierlo als vice-premier de bedoeling. PvdA-lijsttrekker Den Uyl voelde weinig voor Kloos en aanvankelijk evenmin voor de vorming van een schaduwkabinet. Van Thijn verklaarde later dat de kandidatuur van Kloos vooral was bedoeld om Den Uyl te prikkelen en hem warm te maken voor het fenomeen schaduwkabinet. Het PvdA-partijbestuur was ook niet erg geporteerd voor het voorstel. Toen Kloos buiten beeld raakte, werd Den Uyl enthousiast en trad hij met Van Mierlo en Aarden op als formateur. De verdeling van de ministerposten over de drie partijen, maar vooral het probleem om kandidaat-ministers van buiten het politieke circuit te vinden, leidde tot vele problemen. Publicitair werd het schaduwkabinet evenwel een doorslaand succes. Het vergaderde in de verkiezingstijd dagelijks. Na afloop werd telkens een persconferentie gehouden waarop op allerlei politieke stellingnames werden bekendgemaakt. Als publiciteitstrekker stelde het alle andere verkiezingsactiviteiten in de schaduw.
Te midden van alle politieke en maatschappelijke opschudding in de tweede helft van de jaren zestig was het kabinet-De Jong een toonbeeld van rust en stabiliteit. In navolging van het buitenland roerden radicale studenten zich aan alle universiteiten. De Katholieke Hogeschool in Tilburg riep zich uit tot ‘Karl Marx Universiteit’ en in 1969 bezetten Amsterdamse studenten het Maagdenhuis. Een jaar later werd het kabinet geconfronteerd met massale stakingen in de havens. Een loongolf was het gevolg. Terwijl tal van maatschappelijke groeperingen zich met grote intensiteit lieten gelden, wist het kabinet tussen alle klippen door te varen. Sinds de invoering van de evenredige vertegenwoordiging in 1918 had geen enkel kabinet de gehele periode uitgezeten zonder een tussentijdse crisis. Het kabinet-Jong presteerde dit kunststukje. Het enige werkelijke incident was het tussentijdse aftreden van de minister van Economische Zaken De Block (KVP); zijn partijgenoot Nelissen verving hem. Ondanks de harmonie waarin hun samenwerking was verlopen, traden de confessionele partijen en de VVD de kiezers toch wat beducht tegemoet op 28 april 1971. Zouden de regeringspartijen in deze woelige tijden hun parlementaire meerderheid behouden?
Werden de verkiezingen van 1963 en 1967 voor een deel gekenmerkt door het optreden van nieuwkomers als Boerenpartij en D66, ook bij de stembusstrijd in 1971 trad een nieuwe partij voor het voetlicht: Democratisch Socialisten ‘70 (DS’70). Deze groepering was een afsplitsing van de PvdA. De sociaal-democraten werden zowel aan de linker- als aan de rechterkant geconfronteerd met kritische bewegingen en groepen. Ter linkerzijde streefde Nieuw Links naar een radicalisering van de politiek, "om te beginnen bij de PvdA". In 1967 werden zeven aanhangers van Nieuw Links in het partijbestuur gekozen. Twee jaar later werd op initiatief van Nieuw Links een anti-KVP-resolutie aangenomen, die samenwerking met de rooms-katholieken uitsloot. Deze ontwikkelingen gingen de meer behoudende vleugel van de PvdA te ver. In januari 1970 richtte een aantal verontruste PvdA-leden de partij DS’70 op. Vooral door de naamsbekendheid van W. Drees jr. - een zoon van de oud-premier - en door de kruistocht van de partij tegen verspilling en bureaucratie, kreeg DS’70 veel aandacht. De aanhang voor de nieuwe partij in de opiniepeilingen nam snel toe. Maar liefst acht zetels werden behaald. De journalist Houwaart boekte deze zegetocht van DS’70 geheel op het conto van haar lijsttrekker: "W. Drees jr. kwam, zag en overwon." Tijdens de verkiezingscampagne werd voortdurend gespeculeerd over het mogelijke uittreden uit de PvdA van good old W. Drees sr. Het optreden van Nieuw Links was hem een doorn in het oog. Partijvoorzitter Vondeling wist voor elkaar te krijgen dat Drees zijn beslissing aanhield tot na de verkiezingen. Een maand daarna zegde de oud-premier zijn partijlidmaatschap op.
Voor het eerst werd ook aan de Kamerverkiezingen meegedaan door de Politieke Partij Radikalen (PPR). Op het congres van de KVP in januari 1968 eiste een aantal radicalen zetels op in het partijbestuur. Het leidde tot een eerste breuk. De scheiding werd definitief toen daarna een groep dissidenten uit de KVP trad en zich aansloot bij anti-revolutionaire ‘spijtstemmers’. Deze hadden publiekelijk laten weten het te betreuren dat zij in 1967 op de ARP hadden gestemd, omdat hun partij na de verkiezingen het kabinet-De Jong had mogelijk gemaakt. Besloten werd een eigen partij te vormen. Op 27 april 1968 werd vervolgens de PPR in Dronten opgericht.
De Kamerverkiezingen in 1971 waren de eerste na de afschaffing van de wettelijke opkomstplicht. Vooral de PvdA, die zich kwetsbaar achtte bij een lage opkomst, besteedde daaraan speciale aandacht met de oproep toch vooral te gaan stemmen. Onder de leuze ‘Kies Den Uyl in de regering’ traden de sociaal-democraten het electoraat tegemoet. Op de raamaffiches stond de Nieuw-Linkser Van der Louw broederlijk naast Den Uyl afgebeeld. In de dagbladen verschenen advertenties waarin bekende Nederlanders opriepen om op de progressieve partijen te stemmen.
Ook de andere partijen poogden op verschillende wijzen de publiciteit te halen. De KVP koos Veringa tot lijsttrekker omdat hij in de media zo goed oogde. Politiek-inhoudelijk moest de katholieke voorman echter alle zeilen bijzetten om zich staande te houden tegenover de andere lijstaanvoerders. De CHU probeerde haar wat stoffige imago voor een eigentijdser beeld te verruilen. Lijsttrekker Udink vertoonde zich op de Amsterdamse Dam te midden van de ‘Damslapers’ met een pruik met lange haren, in gezelschap van het CHU-Kamerlid freule Wttewaal van Stoetwegen. In advertenties werd hetzelfde beeld getoond. De PSP shockeerde behoudend Nederland met een verkiezingsaffiche waarop een naakt meisje in een weiland poseerde voor een koe. In verschillende gemeenten werd geprobeerd om het gebruik van de poster te verbieden. De feministische actiegroep Dolle Mina kwam met een tegenaffiche, waarop de vrouw was vervangen door een naakte man.
Bij het progressief akkoord van PvdA, D66 en PPR en het daarmee verbonden schaduwkabinet bleven de confessionele partijen niet achter. In 1971 gingen zij de verkiezingen in met een ‘gemeenschappelijk urgentieprogram’. Na de verkiezingen van 1967 waren KVP, ARP en CHU samenwerkingsbesprekingen begonnen in het kader van de ‘Groep van achttien’. Doel was de afbrokkeling van de confessionele machtsposities door meer samenwerking een halt toe te roepen. De besprekingen resulteerden onder meer in een manifest met daarin de hoofdpunten van beleid "zoals voorgestaan door de drie christen-democratische partijen gezamenlijk". Dat stembusakkoorden voor de verkiezingen zich in een grote populariteit konden verheugen, bleek ook uit het - vergeefse - streven van de VVD om tot afspraken te komen met de confessionele partijen.
Opnieuw gaf de verkiezingsuitslag aanmerkelijke verschuivingen in het politieke krachtenveld te zien. De grote winnaar was DS’70 met acht zetels. D66 zette haar opmars voort en steeg van zeven naar elf zetels. Opvallend was ook de winst van de PvdA. Na enkele magere verkiezingsjaren krabbelden de sociaal-democraten terug met twee zetels erbij. Het was de eerste vooruitgang sinds 1956. De winst voor de debuterende PPR (twee zetels) was geringer dan men in radicale kring had verwacht. De regeringspartijen leverden alle in: de KVP zeven zetels, de ARP en de CHU beide twee zetels, en de VVD één zetel. Van de confessionele achteruitgang zou een sterke impuls uitgaan op het christen-democratische eenwordingsproces. In de terugval van de rechtse partijen deelde de Boerenpartij mee. Geteisterd door interne partijtwisten en scheuringen werd de partij vrijwel weggevaagd: van zeven zetels naar slechts één. Tenslotte verwierf de nieuwe Nederlandse Middenstandspartij (NMP) twee zetels.
In het kader van de staatrechtelijke vernieuwing had de Tweede Kamer in februari 1971 de motie-Kolfschoten aangenomen. Deze uitspraak hield in dat de Kamer een poging zou doen om zelf een formateur aan te wijzen, nadat de stembus had gesproken. Op 12 mei 1971 vergaderde de Tweede Kamer hierover, maar zag geen kans tot het beoogde besluit te komen. Steenkamp (KVP) werd vervolgens door het staatshoofd tot informateur benoemd. Hij legde de basis voor het kabinet-Biesheuvel, dat bestond uit KVP, ARP, CHU, VVD en de nieuwkomer DS’70.
Laatst gewijzigd: | 06 februari 2023 14:58 |