Campagne Tweede Kamerverkiezingen 1929
Uit: D.J. Elzinga en G. Voerman, Om de stembus. Verkiezingsaffiches 1918-1998 (Amsterdam/Antwerpen 2002), 48-57.
"Er is aan deze verkiezing zeer veel moeite en arbeid besteed, zeer veel geld, zeer veel kalk en heel wat radio, en het eind is, dat de zaak vrijwel blijft, zooals ze was." Zo luidde het berustende commentaar van de liberale Nieuwe Rotterdamsche Courant, toen op de dag na de verkiezingen van 3 juli 1929 de stemmen waren geteld. Inderdaad vertoonde de uitslag geen ingrijpende verschuivingen. Afgezien van de Vrijheidsbond en de ARP bleven de grote partijen steken op het zeteltal van 1925.
Van alle kanten werd gerept van een rustig verlopen verkiezingscampagne. "Een grote leus, waarvoor men warm zou kunnen lopen, ontbreekt", aldus de parlementaire geschiedschrijver Oud. De toenmalige VDB-kandidaat schreef deze kalmte deels toe aan de opwaartse economische conjunctuur. Toch verliep de stembusstrijd niet over de hele linie gezapig. Veel opzien baarde de Middenpartij voor Stad en Land (MSL) onder aanvoering van ‘tolbestormer’ Floris Vos. Deze directeur van een melkfabriek leidde het protest tegen de tolheffing voor automobilisten, op de toen al drukke weg tussen Amsterdam en het Gooi. Een door Vos georganiseerde blokkade-actie leidde tot lange files en veel publiciteit. In de campagne werd handig ingespeeld op het toevallige feit dat de lijsttrekker van de Vrijheidsbond eveneens (I.H.J.) Vos heette. "De tollen weg! Elk die daar voor is: Stemt Vos, niet I.H.J., maar Floris", zo schalde het op bijeenkomsten. De aanval op de Vrijheidsbond leverde Vos een zetel op, waarmee de liberale teruggang aanhield.
Ook tussen de RKSP en de op de stemmen van katholieke arbeiders azende SDAP kwam het in het zuiden van het land weer tot botsingen. De SDAP was de strijd al een half jaar vóór de verkiezingen begonnen. De sociaal-democraten zetten luidsprekerauto's in die van de Duitse zusterpartij waren geleend. Tijdens bijeenkomsten werden op grammofoonplaten vastgelegde redevoeringen van partijleiders ten gehore gebracht. Uit voorzorg had de RKSP haar kandidatenlijsten een rode tint gegeven, om zo electoraal verlies naar links te voorkomen. Een reorganisatie van de partij had geleid tot zogenaamde ‘kwaliteitszetels’ op de kandidatenlijsten. Deze waren gereserveerd voor de katholieke standsorganisaties, waaronder die van de arbeiders. De partijleiding slaagde in haar opzet, ook al omdat het verkiezingsprogram wat socialer getoonzet was. Hoewel de electorale winst waarop men rekende was uitgebleven, jubelde de katholieke pers over "het zegevierend afslaan, over de geheele linie, van den rooden aanval op ons zwarte Zuiden". De vreugde was des te groter omdat de RKVP dit keer de kiesdeler niet had gehaald. De SDAP bleef ondanks de steun van het NVV op 24 zetels staan.
Links van de SDAP brachten de communisten het er met een zetel winst goed van af. Deze groei was opmerkelijk gezien de tweespalt die de CPH al jarenlang teisterde. Door inmenging van Moskou was deze geëindigd in een scheuring, waardoor er aan de verkiezingen twee elkaar te vuur en te zwaard beconcurrerende CPH's deelnamen. De krachtmeting eindigde in een gelijk spel: beide partijen behaalden een zetel. De CPH van het zittende Kamerlid De Visser liet op haar affiches duidelijk merken dat zij door de Communistische Internationale erkend was. De oudgediende Wijnkoop maakte op de wieken van de oppositionele CPH zijn parlementaire come-back. Na enige tijd zou hij zich aansluiten bij de ‘officiële’ CPH. De eenheid binnen het Nederlandse communisme was zo voorlopig weer hersteld.
Voor het eerst kregen alle aan de verkiezingen deelnemende partijen tijdens de campagne de beschikking over radiozendtijd. De SGP zag er om principiële redenen van af. Voor de Vrijheidsbond en de VDB betekende de zendtijd een hele vooruitgang, aangezien zij directe ondersteuning van geestverwante omroepen moesten ontberen. SDAP, RKSP en ARP daarentegen konden rekenen op respectievelijk de VARA, KRO en NCRV. De in het parlement vertegenwoordigde partijen werd evenredig aan het aantal Kamerleden zendtijd toegewezen; nieuwkomers moesten met slechts een kwartier genoegen nemen. Voor de grote partijen kwamen zo enkele uren aan etherreclame beschikbaar, waarmee ze het in de campagne verder moesten doen. Propaganda-uitzendingen door de geestverwante omroepen waren niet toegestaan. Een geplande redevoering van Vliegen voor de VARA-microfoon werd door de verantwoordelijke minister verboden. Wanneer dit verbod werd overtreden zou de zender uit de lucht worden gehaald, zo dreigde hij.
De felle verkiezingscampagne verslechterde de relatie tussen RKSP en SDAP. Samenwerking tussen beide partijen zat er niet in: de uiteenlopende opvattingen over staatspensioen en nationale ontwapening vormden een diepe kloof. Al eerder had Nolens, de leider van de RKSP, de boot afgehouden. Tijdens de formatiepoging van Marchant (VDB) in 1925 - na de kabinetscrisis als gevolg van de ‘nacht van Kersten’ - had hij nogmaals onderstreept ‘alleen bij uiterste noodzaak’ een regeringscombinatie met de SDAP te aanvaarden. Marchant was een onvermoeibaar voorvechter van zo'n ‘democratische coalitie’ van het vooruitstrevende deel van de RKSP en de SDAP, met daartussen als onmisbare schakel de VDB. Zijn pleidooi klonk weer in 1929, maar opnieuw tevergeefs.
Tussen sociaal- en vrijzinnig-democraten bestond een redelijke mate van overeenstemming, in ieder geval wat betreft de verkiezingsstrijdpunten. Over staatspensioen waren beide het eens, over de uitwerking minder. Aan nationale ontwapening gaven zowel SDAP als VDB hoge prioriteit. In zijn propaganda richtte de Bond zich met name tot de vrouwelijke kiezers. "Vrouwen [...], Gij behoort bij ons, ontwapenaars: beschermt Uw gezin, dwingt af met Uw stem het neerleggen der wapens [...] Waakt voor uw gezin en land. Stemt voor ontwapening, Marchant!" In zijn wiek geschoten wendde de Vrijheidsbond zich eveneens tot de vrouwen. In advertenties liet men prominente VDB-ers aan het woord die de verkiezingsactie van hun eigen partij misleidend vonden, opgezet "om argelooze kiezers en kiezeressen te vangen".
De Vrijheidsbond toonde zich tot regeringsdeelname bereid, wanneer tenminste de vrijheid op geestelijk en economisch terrein in acht zou worden genomen. Aan deze voorwaarde voldeed in liberale ogen de SDAP in ieder geval niet. De Vrijheidsbond zou echter opnieuw achter het net vissen. Bij de confessionelen waren de liberalen niet welkom: samenwerking met deze ‘paganisten’ zou immers de antithese ondermijnen. Het isolement waarin de Vrijheidsbond zodoende verkeerde, kwam - weliswaar onbedoeld - tot uitdrukking op zijn verkiezingsaffiche, waarin een kwetsbare vrijzinnige vrouw blootshoofds staat afgebeeld tussen de machten van nonnenkap en jacobijnenmuts.
Van de steunpilaren van het ‘intermezzo-kabinet’-De Geer ging alleen de ARP een zetel achteruit. Colijn gaf met zijn rede voor de Deputatenvergadering van de ARP het traditionele startschot voor de verkiezingsstrijd. Als één van de vele kandidaten baarde hij dit keer weinig opzien. In de campagne werd de noodklok geluid over de vele bedreigingen waaraan vaderland en gezin bloot zouden staan. Hoog in het verkiezingsprogram stonden dan ook principiële desiderata als de afschaffing van de staatsloterij en de invoering van de doodstraf. Een herziening van de huwelijkswetgeving mocht alleen in Christelijke zin geschieden.
De CHU stelde zich in de campagne uitermate gereserveerd op tegenover de RKSP. Belaagd door de anti-paapse HGS liepen de christelijk-historischen al geruime tijd te hoop tegen de ‘macht van Rome’ in Nederland. Door hun toedoen was de coalitie onder Colijn in 1925 gevallen over het gezantschap bij de Paus, wat de betrekkingen met de RKSP danig deed bekoelen. Voor de verkiezingen van 1929 stonden deze nog steeds op een laag pitje. Zo sprak Schokking, fractievoorzitter van de CHU, uit dat hij "liever met de Engelsche Labour Party zou samenwerken dan met de Nederlandsche Katholieken". In haar verkiezingsprogram stelde de CHU dat Nederland - op basis van de reformatorische beginselen - "worde bestuurd als een Christelijke Staat in Protestantschen zin". De Unie verlangde in feite van de RKSP dat zij dit zou onderschrijven.
De RKSP was niet onder de indruk van de christelijk-historische krachtpatserij. Al bij de algemene beschouwingen in het najaar van 1928 had Nolens te kennen gegeven een rechts kabinet te prefereren. De ARP was eveneens voorstander van herstel van de coalitie. Bij de pogingen van de katholieke formateur Ruys om een parlementair kabinet tot stand te brengen, lag de CHU echter dwars. De Unie vond dat de oud-premier zich van een staatsrechtelijk onjuiste methode zou bedienen. Vervolgens formeerde Ruys een extra-parlementair kabinet bestaande uit leden van ARP, RKSP en CHU, dat onder zijn leiding kwam te staan.
Laatst gewijzigd: | 06 februari 2023 14:58 |