Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen Socialistische Partij (SP) Geschiedenis

Partijgeschiedenis

De SP kwam begin jaren zeventig tot stand na een reeks conflicten en afscheidingen vanuit de CPN. Deze partij had zich als gevolg van een politiek-ideologisch conflict tussen de Sovjet-Unie en China in het begin van de jaren zestig ‘autonoom’ verklaard. De Maoistisch-georienteerde vleugel binnen de CPN vond echter dat de partij hiermee afdwaalde van haar orthodoxe overtuigingen ten behoeve van revisionisme, hetgeen hen op royement kwam te staan. Deze (voormalige) leden besloten in januari 1970 tot oprichting van een nieuwe partij: de Kommunistische Eenheidsbeweging Nederland (marxisties-leninisties). De jonge partij bleek echter een broeinest voor nieuw conflict en in 1971 scheidde zich een ‘proletarische’ vleugel af onder de naam: Kommunistiese Partij Nederland (marxisties-leninisties). Een jaar later hernoemde deze partij zich tot Socialistiese Partij (SP).

Staking bij Bergoss-tapijtfabriek te Oss, met o.a. Jan Marijnissen (links)
Staking bij Bergoss-tapijtfabriek te Oss, met o.a. Jan Marijnissen (links)

De eerste jaren van de SP werden getypeerd door buitenparlementaire actie van onderop. De partij was lokaal georganiseerd en stampte gerichte ‘massa-organisaties’ uit de grond zoals de ‘Bond van Huurders en Woningzoekenden' en 'het Milieu Aktie Centrum'. Deze werkwijze berustte op de overtuiging dat door concrete problemen centraal te stellen, meer mensen zouden konden worden gemobiliseerd, ook mensen die afgeschrikt zouden kunnen worden door het ultieme ideologische doel van de SP: het omverwerpen van het kapitalisme. De SP was overtuigd dat socialisme alleen bereikt kon worden met een gewelddadige revolutie en zag de parlementaire democratie als een ‘façade voor de dictatuur van het kapitaal’. Toch besloot de partij mee te doen aan verkiezingen, om zo haar zichtbaarheid te vergroten. Vanaf 1974 kende de SP op gemeenteniveau groeiend succes, en vanaf 1987 was de partij ook provinciaal vertegenwoordigd. Nationaal bleef het electorale succes echter lange tijd uit.

Entree in de Tweede Kamer en de periode Jan Marijnissen

In de jaren negentig verkreeg de SP nieuwe tractie als proteststem tegen het steeds dominanter wordende neoliberalisme, de politiek-economische ideologie met als uitgangspunt dat overheid in dienst zou moeten staan van de markt. Onder leiding van Jan Marijnissen, gemeenteraadslid in Oss, Provinciale Statenlid in Noord-Brabant en sinds 1988 landelijk voorzitter van de SP, sloeg de partij een nieuwe richting in. De Marxistische terminologie waarin de ‘arbeidersklasse’ tegenover de ‘bourgeoisie’ werd geplaatst werd vervangen door een meer algemeen vocabulaire, die de gewone man en vrouw tegenover het ‘establishment’ zette. Onder de slogan ‘Stem tegen, stem SP’, voerde de partij een populistische campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1994 die resulteerde in twee zetels.

Met zijn verzet tegen de paarse kabinetten Kok, die de SP als neoliberaal bestempelde, wist Marijnissen het verblijf van zijn partij in de Tweede Kamer duurzaam te bestendigen. Zijn kritiek ventileerde Marijnissen niet alleen in de Kamer, maar ook op maatschappelijke betogingen en in boeken zoals Tegenstemmen (1996). Het verzet van de SP tegen de status quo raakte bovendien niet alleen de inhoud. Met zijn felle debatstijl en kleurrijke taalgebruik wist Marijnissen de aandacht te trekken. Zo werd er aan het doorgaans keurige Binnenhof flink van opgekeken toen hij in 1997 Kamervoorzitter Frans Weisglas ‘even dimmen’ toesneed. Deze uitspraak zou niet veel later tot een boektitel worden verheven: Effe Dimmen! Een rebel in Den Haag (1998). De SP gedijde goed in het meer conflictgedreven politieke klimaat dat vanaf de Fortuyn-revolte opstak in Den Haag. De partij groeide gestaag en bereikte bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 een electoraal hoogtepunt van 25 zetels. In de daaropvolgende formatie hield de SP vast aan haar principiële houding en kritiek op het neoliberale beleid van verkiezingswinnaar CDA, waardoor regeringsdeelname aan hun voorbij ging. Dit leidde tot telleurstelling bij veel SP-kiezers, hetgeen zich vertaalde in teruglopende peilingen en ledentallen. In 2008 trad Marijnissen vanwege gezondheidsklachten terug als fractievoorzitter.

Een keur aan partijleiders en electorale neergang

Hoewel ook de nieuwe fractievoorzitter Agnes Kant al sinds 1998 in de Tweede Kamer zat, brak er met het vertrek van Jan Marijnissen een nieuwe periode aan in de geschiedenis van de SP, waarin de electorale lijn naar beneden afboog. De kredietcrisis die in 2008 uitbrak leek feilloos aan te sluiten bij het verhaal van de SP, die al sinds de jaren negentig waarschuwde voor de risico’s van ‘casinokapitalisme’. De partij slaagde er echter niet om electoraal munt te slaan uit de crisis; Kant kon het tij van teruglopende populariteit niet keren. Al voordat er nieuwe Tweede Kamerverkiezingen waren gehouden trok zij zich na de teleurstellende gemeenteraads­verkiezingen van 2010 terug als partijleider.                       
Onder haar opvolger Emile Roemer verloor de SP alsnog tien zetels bij de Tweede Kamerverkiezingen later dat jaar. Toen het eerste kabinet Rutte twee jaar later viel, leek het gouden uur voor de SP aangebroken. In meerdere peilingen kwam de partij van Roemer met meer dan dertig zetels als grootste uit de bus. De campagne verliep echter niet zoals gehoopt: de SP verloor momentum ten ben hoeve van de PvdA en behield uiteindelijk ‘slechts’ haar 15 zetels. De daaropvolgende Tweede Kamerverkiezingen in 2017 bevestigden nogmaals dat de partij in een nieuw fase van haar partijgeschiedenis zat. De SP had haar landelijke opkomst voor een belangrijk deel te danken aan haar oppositie tegen de ‘neoliberale consensuspolitiek’ die culmineerde in de paarse kabinetten waarin de PvdA samenwerkte met de VVD, maar toen diezelfde PvdA ruim twintig jaar later door de kiezer afgestraft werd voor een dusdanige samenwerking wist de SP daar totaal niet van te profiteren. De PvdA verloor een recordaantal van 29 zetels, maar ook de SP verloor één zetel. Emile Roemer trad terug als partijleider, hij wilde ‘een nieuwe lichting de kans geven’.

In de zoektocht naar een opvolger kwam de partij uit bij Lillian Marijnissen, die op dat moment pas enkele maanden in de Tweede Kamer zat. Zij was de dochter van Jan, en had in 1989 al eens als kind op de verkiezingsposter van de SP gestaan. Marijnissen had haar politieke ervaring opgedaan in de gemeenteraad van SP-bolwerk Oss, waarin ze al op haar zestiende was verkozen en sinds haar achttiende zitting had in de raad. Met ‘ideologisch debat en pragmatische actie’ wilde de jonge Marijnissen de weg omhoog inslaan, vanuit de overtuiging dat de SP de grootste partij in de Tweede Kamer kon worden. Electoraal kon ze het succes van haar vader echter niet evenaren: onder Lillian Marijnissen verloor de partij zeven verkiezingen op rij. In 2023 hield ze de eer aan zichzelf en trad terug als partijleider. Haar opvolger Jimmy Dijk was bij zijn aantreden eveneens een relatief onervaren Kamerlid met een achtergrond in de gemeentepolitiek, ditmaal in Groningen. Dijk kende een aantal overeenkomsten met Jan Marijnissen, zoals een felle debatstijl en werkervaring in een fabriek. Het lijkt een serieuze uitdaging om electoraal eveneens in de voetsporen van zijn illustere voorganger treden.

Ideologisch-programmatische ontwikkeling

De SP werd geboren uit programmatische orthodoxie en baseerde haar vroege gedachtengoed expliciet op het Marxisme-Leninisme, verrijkt met het Maoïsme. De partij streefde als ultieme doel het (gewelddadige) omverwerpen van het kapitalisme na, ten behoeve van het socialisme. Daarbij kwam de zoektocht naar maatschappelijke verankering van de SP eveneens voort uit een diep-ideologische overtuiging. Naar Maoïstisch idee van de ‘massalijn’, dienden de theoretische overtuigingen van de partij te worden aangescherpt met de lessen uit de praktijk. De partij hield er een eigen visie op de democratie op na, waarin de representatieve ‘bourgeoisie’ democratie zou moeten worden vervangen door een ‘algemene democratie.’ Dat betekende in de praktijk dat niet politieke partijen, maar sociale eenheden zoals wijken of bedrijven kandidaten voor het parlement aan moesten dragen.        

Ondanks dat de partij ontstond uit verzet tegen revisionisme, deed ook de SP relatief snel de eerste concessies aan de orthodoxie. De SP bestempelde zich vanaf 1975 nog zelden expliciet als Maoïstisch, zeker na de dood van Mao Zedong in 1976. Hoewel de klassenstrijd een belangrijk onderdeel bleef van het denken bleef en het socialisme het ultieme doel, verdween de (gewelddadige) revolutie naar de achtergrond en verkreeg de partij voorzichtig een meer positieve visie op de parlementaire democratie. De SP hield wel stevig vast aan het Marxisme-Leninisme. Dit werd nog eens onderstreept in het nieuwe beginselprogramma dat de partij in 1987 aannam op het partijcongres, waarin overigens ook nog altijd enige Maoïstische invloed te ontwaren was. Dit zou echter een laatste groet zijn aan de orthodoxie.      

In navolging van de teleurstellende Tweede Kamerverkiezingen van 1989 en de ondergang van communisme in Oost-Europa en de Sovjet-Unie, sloeg de SP een nieuwe koers in. In 1991 nam de SP een nieuw beginselprogramma aan, dat reeds twee jaar eerder was gepubliceerd. In Handvest 2000: Een maatschappij voor mensen is de theoretische benadering vervangen door een praktijkgerichte benadering. Hoewel Karl Marx nog één keer geciteerd wordt in het programma, wordt over het Marxisme-Leninisme met geen woord meer gerept. Dit programma was indicatief voor de nieuwe ideologisch-programmatische ontwikkeling van de SP. Het Leninisme werd aan de kant geschoven en de partij diende voortaan alleen nog maar aangeduid te worden als ‘socialistisch’. Deze nieuwe visie werd nog een stuk verder doorgevoerd in het beginselprogramma Heel de mens, dat in 1999 werd aangenomen. In dit programma kwam het socialistische kernidee van publiek eigendom van de productiemiddelen niet langer terug. In plaats van socialisering was democratisering de belangrijkste missie. De parlementaire democratie werd in het programma geprezen als ‘het belangrijkste middel om de wil van de bevolking tot uitdrukking en uitvoering te brengen.’           

Met deze ideologische transformatie was de Socialistische Partij in zekere zin een sociaaldemocratische partij geworden. De parlementaire democratie had de (gewelddadige) revolutie als middel verdreven en de partij richtte zich primair op het bestrijden van het neoliberalisme dat het kapitalisme aanjoeg, in plaats van op het omverwerpen van het kapitalisme zelf. Terwijl haar sociaaleconomische basishouding minder vergaand en daarmee minder onderscheidend werd, probeerde de SP zich ook op andere onderwerpen te profileren. Zo presenteerde de SP zich in de verkiezingen van 2012 en 2017 als de zorgpartij bij uitstek. De partij verzette zich tegen de privatisering van de zorg en pleitte voor een National Zorgfonds. In de daaropvolgende verkiezingen probeerde de SP zich bovendien te onderscheiden van andere linkse partijen met een strikte visie op arbeidsmigratie en integratie, hetgeen teruggreep naar de jaren tachtig waarin de partij ook al de aandacht trok met de kritische brochure Gastarbeid en kapitaal.

In 2023 presenteerde de SP een nieuw beginselprogramma (onder dezelfde titel als het vorige). In dit programma greep de partij weer iets sterker terug op haar ideologische wortels: het kapitalisme werd steviger bekritiseerd als kernoorzaak van de grote maatschappelijke problemen en er werd gepleit voor het ‘radicaal democratiseren’ van de economie. Het beginselprogramma van 2023 verwees expliciet terug naar de begindagen van de SP om de belangrijkste constante in haar filosofie te benadrukken: de vorming en ontwikkeling van ideeën vanuit organisatie van onderop. Met deze moderne variant op de massa-lijn was er toch een vleugje Maoïsme in het partij-DNA overeind gebleven.

Organisatie

In de begindagen van de SP golden de afdelingen als basiseenheid voor de partijorganisatie. De belangrijkste eenheid was volgens de letter het congres, al kwam deze in de eerste de jaren van de SP niet al te vaak bijeen. Op het congres werd in principe de partijlijn bepaald en het Politiek Buro verkozen, het dagelijks bestuur van de SP. Het Politiek Buro vormde samen met vertegenwoordigers van alle afdelingen het Centraal Komitee, dat tussen de congressen fungeerde als hoogste partijorgaan. Hoewel hiermee in theorie en democratische partijstructuur was opgetuigd, lag in de praktijk veel macht te liggen bij de partijleiding, in lijn met het Leninistische principe van democratisch centralisme. Ondanks deze gebrekkige inspraak was een lidmaatschap van de SP een tijdrovende aangelegenheid. Een partijlidmaatschap kon pas na een periode van aspirant-lidmaatschap worden verkregen en diende vervolgens een belangrijke plaats in te nemen in het dagelijks leven. Leden werden geacht actief deel te nemen aan ledenbijeenkomsten, massaorganisaties en Marxistisch-Leninistische scholing. Ook werd verwacht dat leden langs de deuren gingen met ledenblad De Tribune. Bovendien drong de partij bij studenten aan om hun ‘geprivilegieerde positie’ op te geven om in de fabriek te gaan werken, en zo opgevoed te worden ‘tot goede kommunisten met een onwrikbaar proletaries klassestandpunt’.

Aan het einde van de jaren zeventig werd deze strikte benadering losgelaten. Zo werd het in 1977 mogelijk om ‘ondersteunend’ lid te worden, wat betekende dat je alleen een financiële bijdrage leverde. Deze verbreding zorgde voor een aanzienlijke toestroom tot de partij: waar de partij begin jaren zeventig zo’n 200 leden had, en halverwege de jaren zeventig zo’n 1400, groeide dit aantal tot zo’n 10.000 (ondersteunende) leden in 1986. Daarnaast stierven de massaorganisaties, die in de beginjaren de partijorganisatie nog hadden getypeerd, een stille dood. Hun plaats werd nog wel enige tijd ingenomen door de in 1978 opgerichte Hulp- en Informatiedienst, waar leden terecht konden met vragen over juridische, medische of milieu-aangelegenheden. Deze hervorming ging hand in hand met een organisatorische hervorming waarmee het zwaartepunt van de besluitvorming werd verlegd naar zogenaamde ‘politieke werkvergadering’, die uitsluitend bestond uit kaderleden.

In 1991 stelde de partij nieuwe statuten op, waarmee ondersteunende leden volwaardige leden werden.  De leden kregen bovendien meer participatiemogelijkheden. Zo werd in 1990, een partijraad gevormd, waarin de lokale voorzitters en het nationale bestuur plaatshadden.  Ook werd vanaf halverwege de jaren negentig aanzienlijk vaker een partijcongres georganiseerd, waar afgevaardigden van lokale afdelingen besluiten over de kandidatenlijsten voor de Tweede Kamer- en de Europees Parlementsverkiezingen en over de samenstelling van het partijbestuur. Voor de Eerste Kamer bepaalt het partijbestuur de kandidatenlijst. Deze verdere organisatorische verbreding zorgde samen met de verkiezing in de Tweede Kamer in 1994 tot grote ledengroei bij de SP, die in 2007 tot een hoogtepunt kwam met zo’n vijftigduizend leden en daarna weer begon af te nemen.

De organisatiestructuur van de SP is sinds 2000 goeddeels ongewijzigd gebleven. Waar de meeste Nederlandse partijen verder bouwden aan het uitbreiden hun interne partijdemocratie, bleef de hiërarchische structuur van de SP overeind: de rol van partijvoorzitter en politiek leider waren lange tijd gecombineerd, hoogst ongebruikelijk in de Nederlandse politieke traditie. Vanaf de oprichting tot 1988 bekleedde Hans van Hooft deze dubbelfunctie binnen de SP, waarna hij werd opgevolgd door Jan Marijnissen, die vanaf 1994 ook leidinggaf aan de Tweede Kamerfractie. Met het afscheid van Marijnissen als fractievoorzitter in 2008, kwam er een einde aan deze constructie. Marijnissen bleef namelijk wel partijvoorzitter, een rol die hij in 2015 zou overdragen aan Ron Meyer, terwijl de politieke leiding inmiddels bij Emile Roemer lag.

Een punt waarop de SP zich organisatorisch nog altijd onderscheid is de zogenaamde ‘solidariteitsregeling’, die de partij zelf ziet als een ‘kroonjuweel’ van de organisatie en al bestaat sinds de eerste SP’er in 1974 tot volksvertegenwoordiger werd verkozen. Deze regeling betstaat eruit dat politieke vertegenwoordigers die namens de SP hun rol bekleden een deel van hun salaris aan de partij afdragen. SP-Tweede Kamerleden, wethouders en gedeputeerden dragen hun volledige salaris af aan de SP en ontvangen vervolgens 3.276 euro per maand van de partij. Gemeenteraadsleden staan 50% tot 75% van hun vergoeding af, vanuit de overtuiging dat het raadslidmaatschap geen werk is, maar 'een nevenfunctie én bovenal een eer’. Naast de overtuiging dat politici door deze afdracht dichter bij hun kiezers blijven staan, is het doel van deze regeling is dat de partij onafhankelijk kan blijven van bedrijven en grote geldschieters; de partij accepteert dan ook geen giften van bedrijven of sponsors. De SP heeft door deze regeling vaak de grootse campagnekas van alle partijen. De overgave aan de socialistische zaak die de SP in de beginjaren ook van haar leden eiste, is daarmee in zekere zin behouden voor de politieke vertegenwoordiging.

Laatst gewijzigd:09 december 2024 15:34