Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen Reformatorische Politieke Federatie (RPF) Geschiedenis

RPF jaaroverzicht 1994

Uit: J. Hippe, P. Lucardie en G. Voerman, 'Kroniek 1994. Overzicht van de partijpolitieke gebeurte­nissen van het jaar 1994' in: G.Voerman (red.), Jaarboek 1994 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1995), 14-91, aldaar 70-75.

Inleiding

Voor de RPF was 1994 een goed jaar. Bij de gemeenteraadsver­kiezingen op 2 maart en die voor de Tweede Kamer op 3 mei boekte de partij duide­lijke winst. Was zij vóór de verkiezingen van 3 mei de klein­ste protestantse fractie in de Tweede Kamer, daarna mocht zij zich de grootste noemen. Daarnaast schreef de partij - drie maanden eerder dan beoogd - op 21 januari het 10.000ste lid in.

Evangelischen en politiek

Op 12 februari organiseerde de RPF een bezinningsdag over het thema 'vreemdelingschap en politiek'. Deze bijeenkomst was in het bijzonder bestemd voor leiders uit evangelische kringen, waar nogal eens een gereser­veerde of zelfs afwijzende houding tegenover deelname aan verkiezingen bestaat. In zijn toespraak zei prof. W.J. Ouweneel (Vergadering van Gelovi­gen - een evan­gelische groepering, ook bekend onder de naam 'Darbysten') dat een principiële afkeer van de politiek een 'denk­fout' was, waar­aan hij zich zelf ook schuldig had gemaakt. An­dere spre­kers tij­dens deze dag, die werd voorgezeten door RPF-frac­tieleider in de Tweede Kamer M. Leerling, waren onder meer ds. W.J.J. Glashouwer uit Kat­wijk en R. Kuiper, de vierde kandi­daat van de RPF voor de Tweede Kamer en directeur van het Centrum voor Refor­matorische Wijsbegeerte.

Gemeenteraadsverkiezingen

Bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart nam de RPF - al dan niet op één lijst met GPV en/of SGP (zeven hiervan in de vorm van een plaatselijke groepering, waarbij niet de namen van de drie protestantse partijen gebruikt werden) in 180 ge­meenten deel (exclusief de verkiezingen voor de deel­ge­meentera­den in Rotterdam). Verge­leken met 1990 steeg het aantal gemeenten waar de RPF zelf­standig uit­kwam van 34 naar 45. Ook het aantal GPV-RPF-lijs­ten vertoonde duidelijke groei. De andere twee com­binatie-moge­lijk­heden (met GPV en SGP en met al­leen SGP) bleven in aantal ongeveer gelijk (Nieuw Nederland, januari 1994). Hier speelde mee dat in een aantal ge­meenten de samen­wer­king werd verbro­ken omdat de staatkundig-gerefor­meer­den geen vrouw op een gemeen­schappelij­ke lijst wilden accepte­ren.

De RPF veroverde 62 raadszetels meer dan in 1990 (van 110 naar 172). In deze cijfers zijn ook de zetels opge­no­men die de RPF in combinatie met andere protes­tants-chris­telijke partijen be­haalde (in tegenstelling tot tabel 1 in deze Kroniek, waar deze apart staan vermeld). Van deze zetelwinst werd meer dan de helft behaald op zelfstandige lijsten van de RPF. Van de ge­meenschappelijke lijsten bracht de samenwerking met alleen GPV voor de RPF de meeste zetelwinst, al kon die van de samen­werking tussen alle drie de protestantse partijen ook niet verwaarloosd worden. Bij de combinatie RPF en SGP was er sprake van stabilisatie van het zeteltal (Nieuw Neder­land, maart 1994).

Bij de collegevorming was de RPF tamelijk succesvol. Het aantal wethou­ders steeg van zes naar twaalf.

Tweede-Kamerverkiezingen

De start van de verkiezingscampagne van de RPF voor de Tweede-Kamer­verkiezingen vond op 26 maart plaats. Lijsttrekker L.C. van Dijke keerde zich in zijn toe­spraak met name tegen de in­dividualise­ring. In de campagne toonde Van Dijke zich minder zorgelijk over een eventueel verdwijnen van het CDA uit de re­gering dan de lijsttrekkers van GPV en SGP. Voor hem was de afgelopen jaren te duidelijk gebleken dat de christe­lijke nor­men en waarden bij het CDA helemaal niet zo heilig waren.

De verkiezingsuitslag was voor de RPF zeer bevredigend, al was er een enige teleurstelling dat niet meer van de ineenstor­ting van het CDA geprofi­teerd kon worden. De partij ging van een naar drie zetels. De derde zetel verkreeg de RPF dank zij de lijstcombinatie met GPV en SGP. Naast Van Dijke namen A. Rouvoet, de voormalige direc­teur van het weten­schap­pelijk instituut van de RPF, en D.J. Stel­ling­werf, gewe­zen wethouder in Ede, in de Tweede Kamer zitting. Ondanks het gunstige re­sultaat besloot de RPF tot een evalua­tie van de verkiezings­campagne, die door oud-fractievoorzitter in de Tweede Kamer M. Leerling werd uitge­voerd.

Afscheid Leerling

Na de verkiezingen van 3 mei keerde fractievoorzitter Leer­ling niet meer in de Tweede Kamer terug. De Fede­ratieraad stond op 4 juni bij zijn vertek stil Als cadeau werd een liber amico­rum aangebo­den, met als titel Om u te dienen: Meindert Leer­ling in de Tweede Kamer 1981-1994 met een 'helder getuige­nis en een goed pro­gram'. Twintig auteurs - zowel RPF-ers als buiten­staan­ders - schetsten hierin een beeld van de politicus Leer­ling. GPV-fractievoorzit­ter Schutte zei tegenover Nieuw Neder­land (juni/juli 1994) zijn RPF-colle­ga altijd te hebben bewon­derd om zijn duide­lijke getuige­nis aan­gaande Gods recht op mens en samen­le­ving, maar vroeg zich daarbij tevens af of dit ge­tuigenis in het debat soms niet te vroeg kwam, waardoor het luisteren naar de argumenten van de ander te snel werd afge­sneden.

Samenwerking GPV, RPF en SGP in de Tweede Kamer

Direct na de Tweede-Kamerverkiezingen maakten de fractievoor­zitters van GPV, RPF en SGP een aantal afspraken die meer structuur zouden geven aan de bestaande samenwerking. Het initiatief daartoe was van de RPF uitgegaan. Beslo­ten werd dat elke vergadering en elk overleg van enige impor­tantie in prin­cipe door minimaal één lid uit de drie frac­ties zou worden bij­gewoond. Doublures zouden zo veel mogelijk worden voorkomen en de fracties die niet aanwe­zig waren, zouden op de hoogte ge­bracht worden. Ie­dere fractie behield wel haar eigen verant­woorde­lijkheid en rechten.

In september besloten de drie fracties dat ze bij enkele be­grotingsbehandelin­gen met een gezamenlijke woordvoerder zouden optreden. Dat gebeurde bij de begrotingen van Algemene Zaken, Defensie en de begroting voor de Nederlandse Antillen. Ook bij de behandeling van enkele wetsontwerpen trad één woordvoerder namens de drie op (zie over de betrekkingen tussen RPF en GPV het Jaaroverzicht GPV).

Europese verkiezingen

Aan het einde van 1993 was de gemeenschappelijke lijst van SGP, GPV en RPF bij de verkiezingen voor het Europees Parle­ment onzeker geworden, omdat de SGP een vrouwelijke RPF-kandi­daat niet kon aanvaarden (zie Jaaroverzicht 1993 onder het kopje "Europese Verkiezingen"). De persoon in kwestie, G. Visser-Van Lente, zou op de 21e plaats van de kandidatenlijst komen te staan. Na de jaarwisse­ling esca­leerde deze kwes­tie. Op 15 janua­ri be­sloot weliswaar het hoofdbe­stuur van de SGP met de kleinst mogelijke meerder­heid voor uitslui­tend deze gelegen­heid een vrouw op de lijst te accepteren, maar dit besluit werd terug­gedraaid toen de­zelfde dag de Raad van Advies van de partij met vrij grote meerder­heid het hoofdbe­stuur advi­seerde niet ak­koord te gaan.

Dit leidde op 21 januari tot een breuk tussen SGP en RPF. De RPF wilde niet wijken voor het 'neen' van de SGP, zeker niet toen de SGP-delegatie de verwachting uitsprak dat voor de SGP een vrouw op een verkiesbare plaats op een gezamenlijke lijst in de toe­komst in ieder ge­val niet aanvaard­baar zou zijn. Als reactie op de breuk schreef een aantal bekende personen uit verschil­len­de stromingen binnen de gere­formeerde gezindte een open brief, waarin nadrukkelijk werd opgeroepen toch tot één Eur­olijst te komen (Reformatorisch Dagblad, 25 januari 1994). Ook de partijen zelf bleven naar oplossin­gen zoeken, waarbij het GPV als intermediair optrad. Hierbij zei het dage­lijks be­stuur van de SGP toe om bij het hoofdbestuur en de Raad van Advies nog eens aan te dringen om alsnog akkoord te gaan. Wanneer de SGP de ak­koordverkla­ring zonder voor­waar­den afgaf, zou het GPV aan de RPF verzoeken om de kandidatuur van Visser-Van Lente nog eens te her­overwegen.

Voordat het (ooit) zover kwam, doorbrak Visser-Van Lente zelf de impasse. De RPF-kandidate trok zich uit eigen beweging terug. Zij schreef daarbij een kritische open brief aan het hoofdbestuur van de SGP (Nieuw Neder­land, februari 1994). Na deze stap kwam er snel overeenstemming over de gemeenschappe­lijke lijst. De SGP zei daarbij toe - ook met het oog op de Pro­vinciale Statenverkie­zin­gen 1995 - vóór 1 juli duidelijk­heid te geven omtrent haar principiële standpunt ten aanzien van de vrouw op gemeen­schappelijke lijsten bij verkiezingen in het algemeen. SGP-voor­zitter ds. D.J. Buddingh erkende dat het niet erg consequent en geloofwaar­dig was wan­neer bij raads­- en Staten­ver­kiezingen vrouwen wèl op een gemeen­schap­pelijke lijst aanvaard (zouden) wor­den en bij de Europese verkiezingen niet.

Ter rechtvaardiging van haar standpunt beriep de RPF zich op het feit, dat in de in juni 1993 opgestelde concept-samenwer­kingsovereenkomst de bepaling uit vorige samenwerkingsovereen­komsten was gehandhaafd, dat iedere partij verantwoordelijk is voor de eigen kandidaten. De SGP wees op een stilzwijgende af­spraak uit 1986 die inhield dat de SGP nooit zou eisen dat er geen vrouw op de lijst kwam, maar dat GPV en RPF zoveel moge­lijk zouden proberen dit te voorkomen. Er was bij de SGP ook een misverstand omtrent datgene wat bij het voor­zittersoverleg in juni 1993 afgesproken was. De later afgetre­den SGP-voorzit­ter ds. W. Chr. Hovius gaf toen min of meer groen licht voor een vrouw op een onverkiesbare plaats, waarna RPF-voorzit­ter A. van den Berg zei dat hij niet verwachtte dat de RPF een vrouw zou kandide­ren. In de notulen van de hoofdbestuursver­gadering van de SGP waar over het juni-overleg werd gesproken, kwam echter te staan dat de RPF toen beloofd had geen vrouw op de lijst te plaatsen.

De verkiezingen voor het Europees Parlement op 9 juni verliepen voor de drie protestantse partijen succesvol (zie Jaaroverzicht GPV). Voor de RPF was het wel slikken dat de door de gemeen­schappelijke lijst van SGP, RPF en GPV behaalde twee zetels be­zet werden door een SGP- en een GPV-kandidaat, ter­wijl na de kamerverkiezingen de RPF inmiddels van de klein­ste de grootste van de drie was gewor­den.

Toelatingsbeleid

Begin september stelde het Federatiebestuur van de RPF vast dat deze partij - vergeleken met het GPV toch ruim toeganke­lijk - nu ook weer niet iedere orthodoxe christen in de gele­deren kon opne­men. Zo werd voor Mormonen het lidmaatschap niet mogelijk geacht, omdat zij naast de Bijbel ook aan het Boek van Mor­mon gezag toekennen. Bovendien werd het lidmaatschap van rooms-ka­tholieken niet verenigbaar gevonden met de grond­slag van de RPF. Met name het gezag van de paus werd als een sto­rende factor beschouwd. De uitspraak over de mogelijkheid voor rooms-katholieken om lid van de RPF te worden kwam overi­gens naar aan­leiding van een vraag hierover van de groe­pering Bundeling voor Christelijke Poli­tiek (zie Jaaroverzicht CDA).

Federatieraad

Op de Federatieraadsvergadering van 12 november werd een voor­stel tot statutenwijziging aangenomen, waardoor bij de afvaar­di­ging naar de Federa­tieraad in de toekomst meer reke­ning zou worden gehouden met de grootte van de kiesvereniging. In zijn toespraak zei fractieleider Van Dijke onder meer over het voor­genomen beleid van het kabinet-Kok dat elk fundament ontbrak. Het was naar zijn mening pragmatisme van het zuiver­ste water.

Verwante instellingen en publikaties

De Marnix van St. Aldegonde Stichting, het wetenschappelijk bureau van de RPF, raakte door de verkiezing van Rouvoet tot Tweede-Kamerlid haar directeur kwijt. Tot zijn opvolger werd Kuiper benoemd. Het jaarlijks congres van het wetenschappelijk bureau werd op 26 november gehouden en had als thema 'Vreemde­lingen voor elkaar: problemen van de multi-culturele samenle­ving'. Er waren inleidingen van Rouvoet, H.J. Takken (medewer­ker van de Stichting Evangelie en Moslims), en G.H. Abma (her­vormd-gerefor­meerd predikant in Gouda).

De Marnix van St. Aldegonde Stichting bracht in 1994 vier pu­blikaties uit. Vreemdelingschap en politiek: christenen en politieke verant­woordelijkheid van J.J. Frinsel e.a. bevatte een aantal bijdragen over het thema dat ook op de hierboven vermelde bezinningsdag over evangelischen en politiek was behandeld. Zin in werk: een chris­te­lij­ke poli­tieke visie op arbeid was ge­schreven door R.A. Jongeneel. De studie droeg vanuit een reformatorisch-politieke gezichtshoek onder meer oplossingen aan voor maatschappelijke vraagstukken als ar­beidsvoorwaarden, medezeg­genschap en werkgelegen­heid. De brochure Proble­men van de plurinor­me samen­le­ving van de hand van J. Hoek e.a. bundel­de de teksten van de inlei­dingen die waren gehouden op het con­gres van het weten­schap­pelijk bureau van de RPF van 6 november 1993. Ten slotte verscheen nog Overheid en publiek belang: jhr.mr. A.F. de Savornin Lohman, Christelijk Historische Unie en reformatorische politiek, door A.Th. van Deursen en anderen.

De stichting Kader en Vorming van de RPF organiseerde in au­gustus een cursusweek voor enkele leden van het Hongaars De­mocratisch Forum (MDF) en van de Hongaarse Christen-Democra­tische Partij voor Roemenië (RMKDP) over het thema 'christe­lijk onderwijs als basis voor de demo­cratie'. Verder gaf het vormingsinstituut het boek Geloof en politiek: uitgangs­punten en discussies uit, geschreven door A. Kadijk.

Op 10 september vierden de RPF-jongeren hun tienjarig bestaan. Ter gelegenheid daarvan werd een boekje gepresenteerd met als titel Aktief en alert: 10 jaar RPF-jongeren, dat was samenge­steld door E.J. van Baarde­wijk, oud-secretaris van de RPF-jonge­ren. Op 15 oktober nam het Federatie­bestuur van de RPF een aantal voor de RPF-jongeren positieve besluiten. Zo werd onder meer beslo­ten een RPF-jongere voor deelname in de POG (Politieke Overleg Groep) uit te nodigen. Van dit overleg van de top van de RPF maakten onder meer de partij­voorzit­ter, de Eerste- en Tweede-Kamer­fractie en de directeur van de Mar­nix van St. Aldegonde Stich­ting deel uit. Verder viel onder andere het be­sluit om de benoe­ming van be­stuursleden van de RPF-jon­ge­ren niet meer via het Fe­deratiebe­stuur te laten verlopen.

De Vereniging van RPF-bestuurders hield op 12 maart haar voor­jaarsverga­dering. Voorzitter J.P.M. Rietkerk, burgemeester van Genemuiden, trad af en werd opgevolgd door H. Visser, burge­meester van Arnemuiden en oud-voorzitter van de RPF. Rietkerk zei dat de RPF het initiatief zou nemen tot een gezamenlijke vergadering van raadsleden van de drie protes­tantse partijen die op samenwerkingslijsten gekozen waren. Boven­dien deed hij de suggestie om in plaatsen waar de RPF met GPV en/of SGP op één lijst zou uitkomen, in het vervolg de naam 'chris­telijke allian­tie' te gebruiken.

Laatst gewijzigd:13 juni 2023 10:59