Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) Geschiedenis

GPV jaaroverzicht 1996

Uit: J. Hippe, P. Lucardie, I. Noomen en G. Voerman. 'Kroniek 1996. Overzicht van de partijpolitieke gebeurte­nissen van het jaar 1996' in: G. Voerman (red.), Jaarboek 1996 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1997), 13-87, aldaar 41-49.

Inleiding

In 1996 veranderde het aanzien van het GPV. In april verscheen het eerste num­mer van het vernieuwde par­tijorgaan Ons Burger­schap. De belangrijkste wijziging was dat drie GPV-bladen nu tot één orgaan waren gefuseerd: het oude Ons Burgerschap, het Groen Katern van de Groen van Prinsterer Stichting (het weten­schappe­lijk bureau van het GPV) - dat tot nu toe als afzonder­lijk katern in Ons Burgerschap was opgeno­men - en Raster, het orgaan van de Vereniging van GPV-bestuur­ders in provincie en gemeente. Tegelijk met het ver­nieuwde partijblad werd ook een nieuw logo als onder­deel van een nieuwe huisstijl gepresen­teerd. Verder vergde de vraag of met de RPF een lijstineen­schuiving bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1998 moest wor­den aangegaan, de nodige aandacht van het Verbond.

Schutte over moslims

Aan het begin van het jaar zorgde de voorzitter van de Tweede-Kamerfractie Schutte voor enige ophef. In een lezing voor de Christe­lijke Hoge­school 'De Wittenberg' in Zeist op 22 ja­nua­ri zei hij onder meer dat de komst van islamieten naar Neder­land niet als een ver­rijking van de samenle­ving is te beschou­wen. Want als pluri­formiteit met zich meebrengt dat er een schei­ding ont­staat 'op het kardinale punt van de dienst aan God', is dat niet positief te waarderen. Dit stand­punt mag echter niet leiden tot het weigeren van isla­mitische vluch­telingen of tot discri­minatie van moslims, aldus Schutte (Re­formato­risch Dagblad, 23 januari 1996).

Dit oordeel van de politiek leider van het GPV over de aanwe­zigheid van isla­mieten in Nederland riep hier en daar kriti­sche reacties op. Zo vond het RPF-Tweede-Kamer­lid A. Rouvoet het te ver gaan om van een negatieve ontwikkeling te spreken. Zijn collega R.H.L.M. van Boxtel van D66 zei in een debat met Schutte dat deze als volksverte­gen­woordiger geacht wordt de belangen te dienen van allen die in Nederland ver­blijven. Schutte ant­woord­de hierop dat naar zijn opvatting ook moslims alle recht hebben om eigen scholen te stichten en moskeeën te bouwen. Van Boxtel vond ook dat Schut­te bijdroeg aan 'islama­noia' en dat diens standpunt gebaseerd was op de veronderstel­ling dat het chris­telijk ge­loof 'superieur domi­nant is in de Nederland­se samen­le­ving en dat iedereen zich daar maar naar heeft te voegen' (Trouw, 26 januari 1996).

Algemene vergadering

De algemene vergadering van het GPV vond plaats op 19 en 20 april. In zijn toespraak zei Schutte onder andere dat RPF, SGP en GPV hun stemge­drag in de Tweede Kamer zoveel mogelijk op elkaar af moesten stemmen. Door de verdeeldheid binnen de paarse coalitie kregen de stemmen van de kleine christelijke partij­en vaker dan voorheen een beslissende betekenis. Par­tijvoorzitter S.J.C. Cnossen plaatste enige kritische kantte­ke­ningen bij het feit dat van het CDA ook niet-christe­nen lid konden zijn.

Verder werd het rapport Krachtige belij­ning. Over de betekenis van de belijdenis in de poli­tieke praktijk besproken (zie Jaaroverzicht 1995, onder het kopje 'Belijdenis en politiek'). Oud-senator J. van der Jagt betreur­de het dat het rapport niet inging op de politieke relevantie van de artike­len uit de Nederlandse Ge­loofsbelijde­nis die over de kerk gaan. Zijn opvolger in de Eerste Kamer, K. Veling, zei hier­over echter dat in de politiek alleen over de kerk gepraat moest worden als het om de relatie tussen kerk en staat ging.

Daarna werd het nieuwe Program van Richtlijnen (zie Jaaroverzicht 1995, onder het kopje 'Program van richtlijnen') met algemene stemmen vastgesteld, na het aanbren­gen van enkele wijzigin­gen. In januari was de bun­del ver­schenen met de toespra­ken en werkgroeprapportages van de bijeenkomst van de Verbonds­ad­vies­raad van 16 decem­ber 1995, waar de hoofdlij­nen van het concept-Program van Richt­­lijnen besproken werden.

Ten slotte werd een be­sluit genomen over de voorstel­len van de Generale Vakbonds­raad (GVR) tot wijziging van de uit 1988 stammende criteria bij politieke samen­werking door lijstineen­schuiving (zie hieronder verder onder 'Samenwerking GPV, RPF en SGP').

Samenlevingsvormen

Op 15 juni besprak de GVR de brochures Zo zijn we niet ge­trouwd uit 1992 en Samenwonen verplicht uit 1995, beide opge­steld onder auspiciën van de Groen van Prinsterer Stichting (zie Jaaroverzicht 1992 onder het kopje 'Verwante instellingen en publikaties' en Jaaroverzicht 1995 onder het kopje 'Verwante instellingen en publikaties'). Tijdens de bespreking kwamen ook de partijpolitieke as­pec­ten aan de orde. De beide brochu­res waren door RPF en SGP sterk aange­vallen. Het toeken­nen van zakelijke rechten aan niet-hu­welijk­se samen­levingsvor­men zagen deze partijen als een prin­cipieel onaan­vaardbare vorm van erkenning door de overheid van deze samen­levingsvor­men. De GVR betreurde deze verdeeld­heid, maar was het niet met de kritiek van de zusterpartijen eens: het GPV moest de in de brochures aangege­ven lijn blijven vol­gen.

Op 23 oktober presenteerde de Tweede-Kamerfractie van het GPV de notitie Huwelijk en gezin, met recht gewaardeerd. Opval­lend onderdeel uit deze notitie was dat het GPV de rech­ter de bevoegdheid wilde geven om de behandeling van een verzoek om echtscheiding voor een half jaar op te schorten. De rechter diende dan te bevorderen dat de meest passende vorm van hulp­verle­ning werd aangeboden, gericht op de instand­hou­ding van het huwelijk.

Tweede-Kamerverkiezingen 1998

Op 30 november besloot de GVR politiek leider Schutte weer als eerste te plaatsen op de advieslijst voor de Tweede-Kamerver­kiezin­gen van 1998. Voor het andere GPV-Tweede-Kamerlid, E. van Middel­koop, werd de tweede plaats gereser­veerd. Beide ka­merle­den hadden te kennen gegeven weer beschik­baar te zijn. Tevens werd besloten dat het verkiezingsthema van het Verbond 'vaste grond' zou zijn.

Samenwerking GPV en RPF

In januari laaide de discussie op over de vraag of GPV en RPF tot een gemeen-schappe­lijke lijst bij de Tweede-Kamer­ver­kiezin­gen en een gezamen­lijke fractie zouden moeten overgaan. In een reactie op een enquête van het opinieblad Amendement onder GPV-raads- en Statenleden (zie Jaaroverzicht GPV onder het kopje 'Samenwerking GPV, RPF en SGP') zei RPF-voorzitter A. van den Berg begin januari dat een con­fede­ratie - voor hem het uit­gangspunt voor een fusie - tussen GPV en RPF een kwestie van tijd zou zijn. Hij hoopte op een gezamen­lijke lijst bij de Tweede-Kamer­verkiezingen in 1998. Dit werd ook bepleit door R. Kui­per, directeur van het weten­schappelijk bureau van de RPF, en door de fractievoorzitter van de RPF in de Tweede Kamer, L.C. van Dijke.

Door de GPV-leiding werd de boot echter (voorlo­pig) afgehou­den. Voorzit­ter Cnos­sen zei de vorming van één kamerfractie niet te willen over­haas­ten. De figuur van één fractie had vol­gens hem ook het nadeel dat het 'kwali­teitsvol­le' opereren van de GPV-Tweede-Kamerfractie niet meer zo goed tot uiting zou komen (Neder­lands Dagblad, 12 januari 1996). Politiek leider Schutte stelde geen voorstan­der te zijn van een lijstineen­schuiving, omdat de geschiedenis had geleerd dat een gezamen­lijke kamer­fractie een opstap was naar een fusie. Als de RPF zich zou be­raden op haar confessi­onele karakter, dan zou dat vol­gens Schut­te veel helder­heid bieden en toekomstige gesprek­ken over samen­werking ten goede kunnen komen. RPF-leider Van Dijke kon met dit appèl niet uit de voeten. Naar zijn mening be­stond er in het geheel geen onduide­lijkheid meer over de rol van de con­fessie binnen de RPF.

Op 24 februari besloot de GVR in 1998 geen lijs­tineenschuiving aan te gaan. Wel werd besloten om met de RPF te gaan praten over inhoud en functie van de gere­formeerde belijdenis in de grond­slag van beide partijen. Het gesprek zou een open agenda en geen tijd­slimiet moeten hebben. Als zou blijken, zo stelde GPV-voorzitter Cnossen, dat de partijen het 'met elkaar eens zouden zijn over een grondslag waaraan wij ons beiden willen binden, dan bete­kent dat een belang­rijke stap om samen tot organisatori­sche gevol­gen te komen' (Ons Burgerschap, maart 1996). Ook wilde de GVR de samen­werking tus­sen de drie pro­testantse fracties in de Tweede Kamer graag verder uit­bouwen. Met de RPF wilde de GVR tot afspra­ken komen over de manier waarop beide partijen in de verkie­zings­campagne 1998 met elkaar om zouden gaan.

Binnen het GPV waren ook voorstanders van lijs­tineen­schuiving en een gemeen­schappe­lijke Tweede-Kamerfractie, zoals het oud-Tweede-Kamerlid A.J. Verbrugh en de voorzitter van het curato­rium van de Groen van Prinsterer Stich­ting en hoofdredac­teur van het Neder­lands Dag­blad, J.P. de Vries. Ook het zittende Eer­ste-Kamerlid Veling behoorde hiertoe.

RPF-leider Van Dijke vond de besluiten van het GPV-bestuur een beteke­nisvolle stap voor­waarts. Al­leen wilde hij aan het ge­sprek een termijn verbin­den: binnen een jaar zouden de over­eenkom­sten en ver­schillen tussen de twee partij­en in kaart ge­bracht kunnen zijn. Ook het Fede­ratie­bestuur van de RPF aan­vaardde de uitno­diging tot gesprek, met de kanttekening dat de grondslag van de RPF niet ter dis­cussie zou staan. Van RPF-zijde zouden on­der anderen Kuiper en het Tweede-Kamerlid Rouvoet aan het gesprek deelne­men; van het GPV onder meer Van Mid­del­koop.

Dat de RPF zelf wat meer gereserveerd was geworden ten aanzien van een fusie (zie Jaaroverzicht 1995 onder het kopje 'Samenwerken GPV, RPF en SGP') bleek ook in 1996 enkele malen. Zo zei de RPF-jongerenvoorzitter Th. Krins tijdens de algemene ledenvergadering van deze organisa­tie dat velen binnen de RPF minder gecharmeerd waren van het opgaan van de Federatie in een nieuwe partij met het GPV en eventu­eel de SGP. Door de cultuurverschillen tussen de partij­en zou, aldus Krins, de aantrekkingskracht van zo'n nieuwe formatie in de praktijk wel eens tegen kunnen vallen. Bij de be­spre­king van de discus­sienota Reformatorische Partij­visie (zie Jaaroverzicht 1995 onder het kopje 'Reformatorische partijvisie') tijdens de Federatie­raads­vergadering van de RPF in mei steunde een meer­derheid de stelling dat het 'irreëel (is) om anno 1996 te zeggen dat de RPF zich zal ophef­fen ter wille van samenwer­king' (Neder­lands Dagblad, 13 mei 1996). In een workshop werd geconcludeerd dat de RPF-leiding wel naar samen­werking, maar niet naar eenwor­ding met SGP en/of GPV zou moeten streven.

Op 3 december publiceerden de wetenschappelijke bureaus van GPV en RPF voor het eerst een gemeenschappelijk geschrift: Gelukkig is het land, geschreven door Verbrugh en Kui­per. De nota wilde een bijdrage leve­ren aan het debat over de publieke moraal in Neder­land. De auteurs be­pleitten het opne­men van een artikel in de grondwet, dat de over­heid verplicht in al haar handelen God eer te be­wijzen. Volgens hen is de figuur van een overheid die zich aan Gods wet bindt, ver­enig­baar met het bestaan van klas­sieke vrij­heids­rech­ten. Bij de presentatie van de publica­tie kondig­de Kuiper aan dat de twee studiecentra in de toe­komst minstens één gezamenlijke studie per jaar zouden uit­brengen.

Samenwerking GPV, RPF en SGP

Een verder naar elkaar toegroeien van GPV en RPF zou door de SGP niet worden betreu­rd. Tijdens de algemene vergadering van zijn partij op 24 februari zei partijleider B.J. van der Vlies het een goede zaak te vinden wanneer GPV en RPF - die immers beide anti-re­voluti­onaire wortels heb­ben - op termijn zouden samen­gaan. Dit zou de duidelijk­heid in de christelijke poli­tiek dienen. Vanwege de fundamentele verschil­len tussen de SGP en beide andere protes­tantse partij­en, wilde de SGP zich niet bij dit eventuele samengaan aansluiten. Maar een samenwerking 'met behoud van eigen begin­selen en met respect voor elkaars stand­punten', bleef volgens Van der Vlies mogelijk (Reformato­risch Dagblad, 26 februari 1996).

De algemene leden­verga­dering van het GPV aanvaard­de op 20 april enkele voorstel­len van de GVR tot wijzi­ging van de in 1988 opgestelde criteria voor politieke samen­werking door lijst­in­eenschuiving (zie Jaarboek 1988 DNPP, blz. 37). Eén van die wijzi­gingen be­helsde dat voortaan ook tot lijs­tin­eenschui­ving mocht wor­den over­ge­gaan wanneer zelf­standig één of meer zetels zouden kun­nen worden behaald, mits kon worden aangege­ven dat de doel­stelling van 'doorwer­king van christe­lijke politiek' met deze vorm van samenwerking het beste werd ge­diend. Een andere wijziging betrof een aan­scher­ping van de regel dat de samen­werkende partijen verant­woorde­lijk waren voor het stellen van de eigen kandidaten. Dit werd gedaan 'om de criteria (meer) te doen aansluiten op de actieve bevorde­ring van het deelne­men van vrouwen aan politie­ke acti­vitei­ten' (Ons Burger­schap, maart 1996). Deze wijziging bracht alge­meen secreta­ris D. Nieuwenhuis van de SGP tot de voorspelling dat er samenwer­kingsverbanden tussen GPV en SGP bij verkiezin­gen zouden worden verbroken.

In de eerste helft van 1996 kwam er bij de voorbereiding van de tussentijdse ge­meenteraads­ver­kiezin­gen in Zeeland op 13 november in de drie nieuw te ­vormen ge­meenten na jarenlange samenwerking een einde aan gemeen­schappelijke lijsten van GPV, RPF en SGP. In Middel­burg kwam de SGP nu alleen uit, omdat RPF en GPV de eis van de SGP dat er geen vrouwen op de gemeen­schappelijke lijst zouden staan niet konden aanvaarden. In Schouwen/Duive­land haakte de RPF af, on­der andere vanwege het feit dat de Federa­tie een vrouw kandi­deerde, wat voor de SGP onac­cepta­bel was. Voor Veere weigerde het SGP-hoofdbestuur één lijst van de drie partij­en goed te keuren, omdat GPV en RPF vrouwen op deze lijst wilden plaat­sen.

Ruim aandacht trok het feit dat bij de tussentijdse verkiezin­gen in het Noord-Brabantse Werkendam op 27 november de RPF, die haar lijst met die van de SGP had verbonden, dank zij de rest­stemmen van de staatkundig-gerefor­meerden een tweede zetel ver­kreeg die door een vrouw werd ingenomen. Was de lijst­ver­bin­ding er niet geweest, dan waren de reststemmen naar de VVD gegaan. Niet alleen de plaatselijke SGP, maar ook Nieuwen­huis stond hier achter. Een RPF-vrouw was volgens hem te verkiezen boven een VVD-man, vooral nu de doelstelling van de samenwer­king was de christe­lijke meer­derheid in de raad te behou­den. Nieuwen­huis vond ver­der dat een kiezer bij een lijstver­bin­ding geen enkele ver­antwoorde­lijkheid heeft voor degene die dankzij deze vorm van samenwer­king in de raad komt.

Internationale contacten

Van 13 tot 18 april was het scholings- en vormingsinstituut Mandaat van het GPV betrokken bij de organisatie van een cur­sus 'Christenen in de politiek' in Torockó in Roemenië. De cursus was bestemd voor gereformeerde jeugdwerkers uit de Hongaars-Roemeense bevolkingsgroep. Van 14 tot 20 september werd in Nederland een ver­volg­cursus gegeven. In de zomer verzorgde Mandaat een 'train the trainer-workshop' voor het regionale kader van de Zuid-Afri­kaanse ACDP, een kleine chris­telijke partij.

Crisis bij de GPJC

In de eerste helft van 1996 maakte het Landelijk Verband van GPJC's (de GPV-jongerenorganisatie) een crisis door. In het januarinummer van Jeugd en Politiek, het orgaan van het Ver­band, schreven GPJC-voorzitter M. Flipse en zijn voorganger M. Jonker een 'openhartige brief'. Hierin spraken zij hun ver­ont­rusting uit over de koersverande­ring die zij bij het GPV signaleerden en die weg zou voeren van een 'confessione­el ge­reformeerde poli­tiek'. Deze koersver­an­dering zagen zij vooral tot uitdrukking komen in uit­spraken van GPV-voor­zitter Cnossen in het Neder­lands Dagblad van 12 janari 1996. Hierin stelde deze dat er in de prak­tijk al nage­noeg sprake zou zijn van een confederatie van GPV en RPF, maar dat het formeren van één fractie van deze twee par­tijen in de Eerste en Tweede Kamer niet over­haast moest wor­den. Dat was, aldus Flipse en Jonker, slechts een pragma­tisch bezwaar tegen een snelle lijstineen­schuiving. Het door de Cen­trale Ver­bonds­raad (CVR) van het GPV bepleite confederatiemo­del was op deze wijze niets anders meer dan een 'mooi behangen voorportaal voor defi­nitie­ve bezegeling van het federatiemo­del'. Hierdoor zou de confes­sionele poli­tiek van het GPV ver­ruimd worden tot RPF-conforme 'bijbelge­trouwe' politiek, want in de grondslag van de Federatie was de belijdenis een niet of nauwe­lijks serieus te nemen document.

Op 12 februari besloot het GPJC-bestuur voorzitter Flip­se (die tevens hoofdredacteur van Jeugd en Politiek was) op grond van deze brief met onmiddellijke ingang op non-actief te stellen. Daarbij speelde niet de geuite mening een rol - die moest bin­nen de GPJC verkondigd kun­nen worden - maar de onheus-kriti­sche toon, met daarbij het feit dat de brief zonder medewe­ten van de rest van het bestuur en de redactie van Jeugd en Poli­tiek was ge­plaatst. Flipse zou daarmee af­spraken hebben ge­schon­den. Op de ach­tergrond speelde ook mee dat er binnen het GPJC-bestuur al langer kritiek leefde op het func­tioneren van Flipse. Mede­schrij­ver Jonker werd op non-actief ge­steld als redactie­lid van Jeugd en Poli­tiek.

Tijdens de jaarvergadering van de GPJC op 10 april werd het besluit tot het op non-actief stellen van Flipse ongedaan ge­maakt, toen bij een stemming hierover de stemmen staakten. Tijdens de urenlange discussie die daaraan voor­af­ging, was vooral de vraag aan de orde of het conflict ging over de koers van de GPJC (aldus Flipse c.s.) dan wel over het functio­neren van Flipse (zo meende het GPJC-bestuur).

De vergadering, die na de stemming was ge­schorst, werd op 17 mei voort­ge­zet. Medestanders van Flipse dienden toen een motie in met als doel de opvattingen van Flipse c.s. als koers van de GPJC vast te leggen. Er diende een commis­sie van drie per­so­nen te komen - bestaande uit medestanders van Flipse - die de con­fessioneel-gereformeerde koers van de GPJC zou moeten waar­borgen en binnen zes maanden haar visie aan de algemene verga­de­ring zou moeten voorleggen. Het bestuur (minus Flipse) beschouw­de dit als een motie van wan­trouwen. De stemming liep uit op een nederlaag voor Flipse c.s. Van de twintig aanwezige verenigin­gen verwierpen twaalf de motie. Flipse trok zich daarna terug. ­De verga­dering koos vervolgens K. Dijkema tot voorzit­ter. Hij was al voor de vergadering van april door het bestuur (minus Flipse) kandi­daat gesteld.

Eind oktober begonnen Flipse, Jonker en A. Karssenberg (even­eens oud-redacteur van Jeugd en Politiek) een nieuw blad onder de titel: Terwille van het Koninkrijk. In dit blad, dat zes maal per jaar zou moeten verschijnen, wilden zij de lijn voort­zetten die zij in Jeugd en Politiek hadden voorge­staan.

Overigens hadden de RPF-jongeren in februari in een brief aan het GPJC-bestuur tevergeefs verlangd dat de GPV-jongeren zich niet alleen van de toonzetting van de open brief van Flipse en Jonker, maar ook van de daarin vervatte visie zouden distanti­ren.

Verwante instellingen en publicaties

In maart verscheen 'Maas­tricht' in revisie: discussiebijdrage met het oog op de Inter­gouverne­mentele Conferentie 1996 van de fractie van SGP, GPV en RPF in het Europees Parlement. In deze nota werd gepleit voor een Europe­se Unie van zelfstandi­ge Eu­ro­pese staten. Het takenpakket van deze Unie zou zich moeten beperken tot de interne markt en een aantal daar­mee verbonden terreinen zoals internationaal vervoer, milieu en externe han­del. De Europese Monetaire Unie was volgens de nota onge­wenst en niet noodzakelijk.

Op 17 februari publiceerde de Groen van Prinsterer Stichting Moraal is niet neutraal, geschreven door A.H. Poelman, direc­teur van de Stichting. Poelman betoogde onder meer dat in een sterk geseculariseerde samenleving de christen-politicus met 'vrijmoedigheid' voor zijn uitgangspunt - het gezaghebben­de Woord van God - moest uitkomen. In mei gaf het weten­schap­pe­lijk bureau het eerste deel uit van Het GPV in de gemeente­raad. Uitgangs­pun­ten, regelin­gen en prak­tisch functi­oneren. Voor deze toe­lichting op de lei­draad voor een GPV-gemeente-program­ma van 1994 tekende Th. Haasdijk, wetenschappelijk medewerker van de Stichting. In september publiceerde de Groen van Prinsterer Stichting een 'kort commentaar'. In enigszins gewijzigde vorm verscheen de bijdrage van Veling aan het be­leidsde­bat over Socia­le Zaken en Werkgelegenheid in de Eerste Kamer in mei, onder de titel Het manco van het indivi­dua­lise­ringsge­loof. Tijd voor verdie­ping van het poli­tieke debat. In decem­ber zag de brochure Integratie als uitdaging. Overheid en etnische minderheden het licht. Hierin werd een restrictief toelatingsbeleid bepleit om de integratie van reeds aanwezige minderheden te doen slagen.

De jaarlijkse 'Actiedag' van Mandaat werd gehouden op 28 sep­tember. Het thema was 'Politiek is niet waarde(n)loos'. Behal­ve door Schutte werd er ook gesproken door EO-voorzitter A. van der Veer.

De Vereniging van GPV-bestuurders hield op 2 november een le­denvergade­ring. Het thema van de bijeenkomst was 'armoedebe­strijding'. J. Debrecze­ny, wethouder van Dantumadeel, hield een inleiding.

De GPJC startte in februari met een nieuw jongerenblad voor twaalf- tot zeventienjarigen, Stand-by, dat Jeugd en Politiek Extra verving. Het voor­jaarscongres van de GPJC vond plaats van 23 tot 26 febru­a­ri. Het thema was: criminaliteit. Op 10 april en 17 mei kwam de jaarvergadering bijeen (zie hierboven onder 'Crisis bij de GPJC'). Het najaarscongres van de GPV-jongerenorganisatie vond plaats van 11 tot 14 oktober. Het onderwerp was 'politiek en reli­gie'. Op 30 november was er een studiedag over de toekomst van de gereformeerde politiek en de positie van de GPJC daarin.

Personalia

Op 1 september verliet directeur A.H. Poelman de Groen van Prinsterer Stichting. Hij had de leiding van het wetenschappe­lijk bureau van het GPV vanaf 1 november 1989 in handen gehad. Tot zijn opvolger werd R. Jans­sens benoemd. Deze zou op 1 februari 1997 in dienst treden.

Laatst gewijzigd:11 maart 2024 14:13