Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen Christen Democratisch Appel (CDA) Geschiedenis

CDA jaaroverzicht 1991

Uit: P. Lucardie, M. Nie­boer en I. Noomen, 'Kroniek 1991. Overzicht van de partijpolitieke gebeurte­nissen van het jaar 1991' in: G.Voerman (red.), Jaarboek 1991 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1992), 14-61, aldaar 21-29.

Inleiding

1991 was voor het CDA een jaar van bezinning op de eigen identiteit. Aanlei­ding hiertoe was het honderdjarig be­staan van de christelijk-sociale bewe­ging. Maar ook de wat tegenvallende verkiezingsresultaten bij de Provinciale Staten­verkiezingen speelden een rol.

Verkiezingen

De uitslag van de Statenver­kiezingen was voor het CDA niet onver­deeld gun­stig. De partij leed ten opzichte van de Statenver­kiezin­gen in 1987 een licht verlies van 0,4%. Tengevolge van de uitbreiding van het aantal Statenzetels gingen de christen-democraten er toch twee ­zetels op voor­uit.

Naar aanleiding van de voor de PvdA desastreus verlopen verkiezingen riep het CDA-bestuur de partijgenoten in de Provinciale Staten op toch zoveel moge­lijk met de sociaal-democra­ten te blijven samenwerken. In Zuid-Holland had de PvdA weinig boodschap aan deze christen-demo­crati­sche te­gemoetkoming. De sociaal-democra­ten besloten samen met VVD en D66 een nieuw college van Gede­pu­teerde Staten te vor­men, waarmee het CDA buitenspel werd gezet. In de overige provincies nam het CDA wèl deel aan de colleges.

In februari stelde het CDA-bestuur de kandidatenlijst voor de Eerste Kamerverkiezingen vast. Eerste Kamervoorzitter Piet Steenkamp was lijst­aan­voerder, gevolgd door Ad Ka­land. Opval­lende nieuwko­mers op de lijst waren de ex-bewindslie­den Gerrit Braks, Virginie Korte-Van Hemel en Kees van Dijk; de direc­teur van het Wetenschappe­lijk Insti­tuut voor het CDA Jos van Gennip en het Tweede Kamerlid Huib Eversdijk. De Eerste Kamerverkie­zingen lever­den voor het CDA een zetel winst op: de fractie ging van 26 naar 27 zetels. In juni maakte Steenkamp als voorzit­ter van de Eerste Kamer plaats voor de PvdA-er Herman Tjeenk-Willink.

Grondslag

Naar aanleiding van de tegenvallende verkiezingsuitslag ontstond in de partij een discussie over de C van het CDA. Het bleek namelijk dat de christen-democraten in de zoge­naamde 'bijbelgordel' - het protestantse gebied langs de diagonaal Tholen-Staphorst - fors verloren hadden en vergeleken bij de Tweede Kamerverkiezin­gen van 1989 zelfs bijna de helft minder kiezers hadden getrok­ken. Voor een deel profiteer­den de kleine christe­lijke partijen Gereformeerd Politiek Verbond (GPV), Reformatorische Politieke Federatie (RPF) en SGP van dit verlies. Het partij­be­stuur trok hieruit de conclusie dat het CDA zich nog meer als christe­lijke partij moest gaan profileren met name op gebieden als abortus, euthana­sie en de Wet gelijke behandeling. De partij had deze koers bij de viering van haar tienja­rig bestaan in oktober 1990 reeds ingeslagen. Een commis­sie onder leiding van oud-partijvoorzit­ter en Eerste Kamerlid Steen­kamp had toen de op­dracht gekregen een actuele verta­ling te maken van de bijbelse grond­slag van de par­tij. Ruud Lubbers liet naar aanleiding van het voornemen van het partijbestuur in maart voor de AVRO-radio weten dat hij weinig voelde voor een al te prominente plaats van de 'C' van christe­lijk binnen zijn partij. Hij vreesde dat een dogma­tische invulling van dit begrip kiezers zonder chris­te­lijke achtergrond, die zich wel aange­trokken voel­den tot de normen en waarden van het CDA, zou afschrik­ken. Dat Lubbers' vrees niet ongegrond was bleek uit een in novem­ber gehou­den opiniepei­ling, waarbij twee op de drie CDA-kiezers zichzelf weinig tot niet religieus noemden. Ook de jongerenorgani­satie Christen Democratisch Jongeren Appèl (CDJA) en de Tweede Kamer­fractie lieten kritische geluiden horen. Van buiten de partij toon­den GPV, RPF en SGP de nodige scepsis over de voorge­nomen koerswij­ziging.

Op 22 en 23 februari kwamen het CDA en een keur van katho­lieke en protes­tantse organisaties op het terrein van onderwijs, zorg, media, sociaal-economische sector, cul­tuur en kerken in Noordwijkerhout bijeen voor een studie­weekend over levensbeschouwelijke identiteit en politiek. Centraal stond de vraag hoe christelijke organisaties in een tijd van ontzuiling op een aansprekende manier met het evangelie konden om­gaan. In oktober publiceerde het Weten­schappelijk Instituut voor het CDA een verslag van de conferentie met de titel Levensbe­schouwelijke identiteit en politiek, met daarin onder andere de inlei­dingen van partij­voorzitter Wim van Velzen, fractievoorzitter van de Tweede Kamer Elco Brinkman en premier Lubbers.

Eerste Kamerfractie

De Eerste Kamer­fractie onder leiding van Ad Kaland zorgde in 1991 weer voor de nodige onrust. Evenals in 1990 wilde de fractie in juni het wetsont­werp inzake de verhoging van het huur­waardeforfait verwerpen. Nadat premier Lubbers gedreigd had met een kabinets­cri­sis, ging de se­naatsfrac­tie uitein­delijk over­stag en stemde voor het wets­voor­stel.

In het najaar laaiden de conflic­ten opnieuw op. Deze keer vormden de voorstel­len voor het nieuwe verzeke­ringsstelsel tegen ziektekosten van PvdA-staatsse­cretaris Hans Simons - het 'plan-Simons' - de aanleiding. In oktober wilden de CDA-senatoren de behandeling in de Eerste Kamer op­schorten door hun medewer­king te weigeren aan de voorbereidings­procedure. Dit zou de bewindslieden moeten dwingen zich opnieuw te beraden over deze ingrij­pen­de operatie. Kort daarop draaiden ze echter bij en Kaland verklaarde dat de weigering 'gewoon dom' was geweest. Een week later gooide hij echter opnieuw olie op het vuur door in een inter­view met het weekblad HP/De Tijd zijn CDA- en PvdA-collega's in de Tweede Kamer 'stemvee' te noemen, omdat ze zich te volgzaam zouden opstellen ten opzichte van hun fractie­voorzit­ters en de premier. Toen in november het 'plan-Simons' in de Eerste Kamer behandeld werd, wist Simons zijn basisver­zekering tegen ziektekosten maar ternauwer­nood te redden. Op het punt van de fasering van de uitvoe­ring moest hij echter aan de eisen van de CDA-fractie tege­moet komen.

Partijbijeenkomsten

Op 1 juni kwam de partijraad in Utrecht bijeen. In de ochtend was er onder andere een manifesta­tie waarop de CDA-stich­ting voor Inter­nati­onale Solidari­teit, de Eduardo Frei Stich­ting, door haar voorzitter Norbert Schmel­zer werd gepre­senteerd. 's Middags pleitte Brinkman voor een 'nieu­we sociale orde' waarmee in 1992 een begin gemaakt zou moeten worden wanneer de interne Europese markt een feit zou zijn. In de nieuwe orde zou een beter evenwicht moeten ontstaan tussen rechten en plichten, met meer sancties voor degenen die aan­spraak doen op rechten die hun niet toekomen.

Na Brink­mans rede debatteerde de partij­raad over de ontwik­kelingssa­men­werking. De resolutie die ter tafel lag had een lange voor­geschiede­nis. In februari al hadden het CDJA, het CDA-Vrou­wenbe­raad (de vrou­wen­orga­nisatie) en 43 prominente CDA-leden zich in een open brief aan parle­ment en kabinet gekeerd tegen verlaging van de uitgaven voor ontwikkelings­sa­menwerking in het kader van de Tussen­ba­lans, de grote bezuinigings­operatie van het kabinet. De onder­teke­naars wilden dat Nederland 1,5% van het netto nationaal inkomen zou blijven besteden aan ontwikkelings­samenwerking. Dit bedrag zou boven­dien niet gebruikt mogen worden voor hulp aan Oost-Europa en de opvang van vluchte­lin­gen. In mei begon het CDJA een lobby om binnen de partij hiervoor steun te werven. Aanvankelijk wilde het dagelijks bestuur niets van de actie weten, maar om de eenheid te bewaren gingen beide partijen om de tafel zitten teneinde een gezamenlijke resolutie op te stellen voor de partij­raad. Men slaagde hierin slechts gedeelte­lijk: vastge­legd werd dat het budget voor ontwikke­lingssa­menwer­king niet mocht worden 'vervuild' met uit­gaven voor Oost-Europa en asielzoekers; over het normbe­drag van 1,5% bereikte men evenwel geen overeenstemming. Het CDJA, gesteund door het CDA-Vrouwen­beraad en een groot aantal kamer­krin­gen, diende op de partijraad dan ook een amende­ment in, dat pleitte voor handha­ving van de 1,5% norm. Tegen de wil van de partijtop nam de partij­raad het amen­dement met over­grote meerder­heid aan. Een tweede resolu­tie van CDJA en CDA-Vrouwenbe­raad over het vluchtelin­genbe­leid, waarin onder andere gepleit werd voor een verbe­tering van de asielpro­cedu­res, leverde aanzienlijk minder discus­sie op.

De commotie rond de resolutie over ontwikkelingssamenwer­king had nog een korte nasleep. Twee weken na de partij­raad deed Van Velzen tijdens het periodieke overleg met de kamerkringvoorzitters het voorstel om voortaan voorafgaand aan belangrijke partijraadsvergade­ringen bijeen te komen om informatie uit te wisselen. Met dit voorstel wilde hij voorko­men dat het bestuur nog eens zo verrast zou worden door de achterban. Deze poging om meer greep te krijgen op het regionale kader werd hem niet door iedereen in dank afgenomen. Men zag het als een nieuwe uiting van het centralistische drijven van Van Velzen.

Op 23 november kwam de partijraad nogmaals bijeen. Tijdens het huis­houdelijk gedeelte kwam de begroting 1992 aan de orde. De discus­sie spitste zich toe op een amendement van de kamerkring Den Helder waarin gevraagd werd de korting van f30.000,- voor het CDJA ongedaan te maken. Het amen­dement werd met 93 tegen 67 stemmen verworpen. Het poli­tieke gedeelte van de vergadering werd geopend door Van Velzen, waarna de aanwezigen konden kiezen uit drie deel­ra­den met als thema's mobiliteit, de toekomst van Europa en het rapport Inte­gratie en partici­patie. Dit rapport bevatte de CDA-verta­ling van het begrip sociale vernieu­wing. Er stond onder andere in dat de hoogte van het mini­mum­loon diende te worden gerelateerd aan de bevor­dering van de ar­beidspar­ti­cipatie. De partijraad aanvaard­de een resolutie die was opgesteld op basis van het rap­port (zie verder ook onder 'crisis rond WAO en Ziekte­wet').

's Middags hielden Brinkman en Lubbers politieke toespra­ken. Kaland, die tijdens de vergadering verantwoor­ding af­legde voor het soms con­tro­­versiële beleid van zijn fractie in de Eerste Kamer, oogstte van de aanwezigen een ovatio­neel applaus. De partijraad nam afscheid van Willemien Montfrans-Hartman, die zeven jaar vice-voorzitster van het CDA was geweest. De vergadering koos Tineke Lodders-Elfferich als haar opvolgster.

Politiek dicht bij mensen

Op de partijraad van 23 november werd ook het rap­port Politiek dicht bij mensen besproken. De publikatie was voorbe­reid door een commissie onder voorzit­terschap van J. van Laarhoven. In het rapport werd gepleit voor een grote­re herkenbaar­heid van de CDA-politiek, een versterking van de christen-democrati­sche identiteit, een dienst­verle­nende partijor­ganisatie en een grotere aandacht voor scholing en vor­ming. In mei was Politiek dicht bij mensen al in het nieuws geweest, omdat een aantal plaatselij­ke CDA-afdelin­gen in een enqûete die onder­deel uitmaak­te van het rap­port, klaagde dat hun aandeel in de opbrengst van de contribu­ties zo gering was dat zij hun taken niet naar behoren konden uitvoeren. De teneur van de kritiek was dat de partij­leiding veel van de afdelingen ver­wachtte, zoals campagne­voeren en het organiseren van politieke discus­sies, maar daar financieel weinig tegen­over stelde. De partijraad nam de conclusies van het rapport na weinig discussie over. Een door het partij­bestuur ingestelde lande­lijke groep zou de uitvoering van de aanbevelin­gen gaan begeleiden, waarna de najaars­partijraad van 1992 de actie zou evalueren.

Crisis rond WAO en Ziektewet

Nadat het kabinet in juli overeenstemming had bereikt over een ingrij­pende herziening van Ziektewet en WAO (zie hiervoor onder Jaarboek 1991 DNPP, 14-18), klonk er aanvankelijk weinig protest bij de CDA-achterban. In augustus echter kwam het CDJA met een verklaring waarin vooral stel­ling werd genomen tegen het voorstel de duur van de WAO-uitke­ring voor iedereen beneden de vijftig jaar te beperken. De christelijke vakcen­trale CNV stuurde een brief aan de CDA-Tweede Kamer­fractie met daarin de dringende oproep niet akkoord te gaan met de kabi­nets­plan­nen. Het par­tij­bestuur liet echter weten in hoofd­lijnen het kabinetsbe­sluit te steunen.

Ook nadat het kabinet in augustus de plannen had bijge­steld, bleef de vakbe­weging ontevreden. CNV-voorzitter Henk Hofstede liet voor de NCRV-radio weten dat het kabinet moest opstappen, omdat het geen kabinet van sociale ver­nieuwing meer was maar van 'sociale verloede­ring'. Ook binnen de partij bleef er verzet. CDA-senator Harm van der Meulen, de vroegere voorzitter van het CNV, liet weten in de Eerste Kamer tegen de kabinetsvoorstellen te zullen stemmen. De CDA-afdeling Amsterdam sprak zich met overgro­te meerderheid uit voor uitstel van de plannen. De CDA-Basis­groep Sociale Zekerheid tenslotte - die in 1991 haar vijfjarig be­staan vierde - stuurde een open brief aan de Tweede Kamer­fractie waarin de voorgenomen ingrepen in de uitkeringen in strijd werden genoemd met het verkiezings­programma en de nota Integratie en partici­patie. De kabi­netsplannen tot beper­king van de WAO-uitkeringen kwa­men ook aan de orde op de partijraad van november. Een voor­stel dat in de richting ging van de CDJA-wens om de 'schrij­nende geval­len' onge­moeid te laten, werd verworpen.

Conflicten binnen het CDA in Zeeland en Noord-Brabant

In februari werden vier van de zes Gedeputeerden in het Zeeuwse college door een motie van wantrouwen gedwongen af te treden in verband met de zoge­naamde 'belastingaffaire'. In november 1990 was aan het licht gekomen dat een enkele Gedeputeerde in 1985 belasting-naheffingen op hun inkomen betaald hadden uit de provinciekas, zonder dat zij daar­voor toestemming hadden gevraagd aan de Provinciale Sta­ten. Eén van hen, de CDA-er J. Ventevogel, maakte in oktober bekend dat hij ook zijn fractie­voorzit­terschap in de Staten aan het eind van het jaar zou opgeven.

Vlak daarna kwam er een rapport uit over de problemen binnen de Zeeuwse CDA-kamerkring van de hand van een onaf­hanke­lijke commis­sie, ingesteld door het landelijk partij­bestuur en onder voorzit­terschap van Eerste Kamerlid Kees van Dijk. De 'belastingaf­faire' was namelijk niet de enige bron van onrust. In 1982 hadden Vente­vogel en de toenmali­ge Gedepu­teerde Ron Barbé elkaar de porte­feuille van econo­mische zaken be­twist. Sindsdien was hun verstandhouding slecht. Toen Barbé in 1989 burge­meester van Terneuzen werd, volgde fractievoorzitter en medestan­der Joop de Boe hem op als Gedeputeerde voor Economische Zaken. Na dit tweede verlies van Ventevogel in de strijd om de porte­feuilles raakten de per­soon­lijke verhou­dingen ernstig ver­stoord. In de fractie hadden zich twee kampen gevormd, die elkaar fel bestreden. Een van de conclusies van de commis­sie-Van Dijk was dat De Boe, inmid­dels Statenlid, moest aftre­den. Welis­waar had hij geen aandeel gehad in de 'belastingaf­faire', maar tijdens het onderzoek naar de kwestie zou hij zich oncolle­giaal gedragen hebben jegens de andere leden van het college. Bovendien beloofde zijn starre en onverzoenlijke houding weinig goeds voor de toekomst, aldus de onderzoekers. In december besloot een ruime meer­derheid van de CDA-kamerkring Zeeland naar aanleiding van het rapport dat De Boe moest opstappen. Ook het landelijk partijbestuur drong in een brief op diens aftreden aan. Vooralsnog weigerde De Boe echter de Pro­vinciale Staten te verlaten.

In de provincie Noord-Brabant speelde in juli een conflict van geheel andere orde. De voltallige, honderd leden ster­ke afdeling van het CDA in het dorpje Liempde bedankte voor de partij en ging verder onder een eigen naam: Liempdse Democraten Partij (LDP). Aanleiding was een ruzie tussen de plaatse­lijke afdeling enerzijds en de CDA-frac­tie in de Provin­ci­ale Staten en de CDA-Gedeputeerde ander­zijds over een op handen zijn­de gemeentelijke herindeling. De Brabantse Staten hadden besloten Liempde bij Boxtel te voegen, terwijl het dorp zelf aansluiting bij St. Oedenro­de wilde.

Internationale contacten

In april kwamen de voorzitters en regeringsleiders van de Europese Volks­partij (EVP) -  het samenwerkingsverband van christen-democrati­sche partijen in Europa en van de frac­ties in het Europees Parlement - in Brussel bijeen. Zij besloten onder andere tot de instelling van een gezamen­lijk weten­schappe­lijk bureau, dat tot taak zou krijgen het chris­ten-democratisch gedachten­goed in Europa te verdie­pen. Bovendien zou er gewerkt gaan worden aan een EVP-beginselpro­gramma. Een ander agendapunt was de omstreden toelating van de Britse Conser­vatieven, die al sinds jaar en dag aansluiting zochten bij de christen-democra­tische fractie. Met name het CDA was hier in het verleden een fel tegenstander van geweest, omdat het vreesde dat hierdoor het christen-democratisch karak­ter van de EVP aangetast zou worden. Sinds John Major Margaret Thatcher als premier had opgevolgd was de houding van het CDA minder afwijzend geworden, omdat de nieuwe Engelse premier te kennen had gegeven het EVP-verkiezingsprogramma geheel te onderschrijven. Afge­sproken werd dat een overleggroep van EVP en EDG (de fractie waarin de Britse en Deense conservatieven waren vertegenwoor­digd) zich zou gaan beraden op gezamenlijke politieke standpunten. De groep moest uiterlijk 1 april 1992 de resultaten van haar werkzaamheden voorleggen aan het EVP-bestuur.

In 1991 waren er opnieuw contacten met Midden- en Oost-Europa. Een van de belangrijkste activiteiten van de Eduardo Frei Stichting was het mede tot stand brengen van het Internationaal christen-democra­tisch vormingsin­stituut in Boedapest. Hier zouden cursussen gegeven worden aan deelnemers afkomstig uit alle Midden- en Oost-Europese christen-democratische partijen.

Ook het CDA-Vrouwenberaad was op internationaal gebied actief: in mei begon men met een uitwisselings- en scho­lings­pro­gramma voor christen-democrati­sche vrouwen uit Oost- en West-Europa. Contacten waren er met Hongarije, Polen en Tsjecho-Slowakije.

Verwante organisaties en publikaties

Het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA liet in janua­ri het beleids­advies Groot-stedelijk besturen van de hand van Jan Peter Balkenende en Ab Klink het licht zien. In het rapport wezen de auteurs de vorming van agglome­ratiege­meenten in grootstedelijke gebieden af. De instelling van een 'regionaal bestuurlijk orgaan', vooralsnog samen­ge­steld uit de ver­tegen­woordigers van de betrok­ken gemeen­ten, had hun voorkeur.

In september en november hield het Wetenschappelijk Insti­tuut twee con­fe­renties in een reeks van vier over het in 1990 verschenen rapport Publieke gerechtigheid, dat een christen-democratische visie op de staat behelsde.

In juni vierde het CDJA zijn tienjarig bestaan in Dalfsen. Voorzitter Ad Koppejan hield in zijn rede de traditie van een kritische houding ten opzicht van de moederpartij hoog door het optreden van de CDA-Tweede-Kamerfractie als 'zelf­ge­noegzaam' en 'passief' te bestempelen. Ook het ka­bi­net moest het ontgelden, omdat het had voorgesteld de minimum­jeugd­lonen te verlagen. Tijdens de bijeenkomst bood Koppe­jan Lubbers een exemplaar aan van het boekje Grenze­loos, 10 jaar CDJA. Op de vergadering werd ook een geactu­ali­seerde en her­nieuwde versie van het CDJA-grondslagrap­port Heelma­ken wat gebroken is vastgesteld.

Ter gelegenheid van het feit dat in 1991 herdacht werd dat de christe­lijk-sociale beweging honderd jaar bestond, hield het CDJA in september samen met een aantal andere christelijke jongeren­organi­saties een conferentie over christe­lijk sociaal denken. In de slotverklaring lever­den ze kritiek op het Christelijk Sociaal Congres dat in november in Doorn gehouden zou worden en dat in hun ogen te elitair zou zijn.

In november begon het CDJA samen met het Christen Democra­tisch Jongeren Fonds (CDJF) een eenmalige financiële actie onder CDA-leden. Doel van de sterk groeiende jongerenorga­nisatie was het op peil houden van de fondsen, die geleden hadden door een korting van het CDA en door bezuinigingen van het ministerie van WVC op hun subsi­die.

Het CDA-Vrouwenberaad kreeg in 1991 een nieuwe voorzit­ster. Agnes van Ardenne, die op de najaarspartijraad van het CDA afscheid nam, werd opgevolgd door Toos Jongma-Roelants.

In november publiceerde het Vrouwenberaad een brochure met de titel Individualisering, waarin gepleit werd voor het afschaffen van fiscale voordelen voor kost­winners. In plaats daarvan zou de kinder­bijslag fors moeten worden verhoogd. In de nota keerden de CDA-vrouwen zich ook tegen een ministelsel in de sociale zekerheid, waar een krachti­ge stro­ming in de partij voorstander van was.

In mei verscheen Individualisering en draagkracht, ge­schreven door een door het partijbestuur ingestelde werk­groep onder leiding van oud-staatssecreta­ris van Sociale Zaken Louw de Graaf. De auteurs wilden een fiscaal en soci­aal systeem dat minder op de traditionele kostwin­ner was gericht. Toch waren ze geen voorstander van een strikt geïndividuali­seerd systeem, omdat dat ten koste zou gaan van de lagere inkomens en de sociale zekerheid te duur zou maken. De draagkracht per huishouden moest de norm blijven voor de inkomensverdeling. Het partij­bestuur nam de aanbe­velingen van de werkgroep over.

In september publiceerde het CDA het rapport Herstelde verantwoor­delijk­heid, dat een concrete uitwerking gaf van de kerntaken van de overheid op verschil­lende beleids­ter­reinen.

Personalia

Op 21 september overleed de oud-parlementariër Joep Mommer­steeg op 74-jarige leeftijd. Van 1963 tot 1982 was hij met tussenpozen Kamerlid voor de Katholieke Volkspartij (KVP) en later voor het CDA. In het kabinet-Den Uyl (1973-1977) was hij korte tijd staats­se­cretaris van Defensie. Van 1982 tot 1984 maakte hij deel uit van het Europees Parle­ment.

Op 2 oktober overleed Jan Christiaanse. Hij werd 59 jaar. Van 1970 tot 1980 was hij gemeenteraadslid voor de ARP in Rotterdam. In 1973 werd hij lid van de Eerste Kamer. Tot juni 1991 bleef hij daar deel van uitma­ken. Ge­durende de periode 1981 tot 1988 was Christiaanse voorzitter van de CDA-senaatsfractie.

In december werd bekend dat Gert Koffeman, sinds 1989 Tweede Kamerlid voor het CDA, strafrechtelijk zou worden vervolgd wegens valsheid in geschrifte. Hij werd ervan verdacht dat hij inkomsten van zijn vorige werkgever, de Algemeen Chris­telijke Politiebond, had verzwegen, terwijl hij al lid was van de Tweede Kamer. Koffeman had bij het begin van het gerechtelijk vooronderzoek in september zijn werk­zaam­heden als Kamer­lid opgeschort.

Laatst gewijzigd:19 november 2024 14:30