CDA jaaroverzicht 1991
Uit: P. Lucardie, M. Nieboer en I. Noomen, 'Kroniek 1991. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 1991' in: G.Voerman (red.), Jaarboek 1991 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1992), 14-61, aldaar 21-29.
Inleiding
1991 was voor het CDA een jaar van bezinning op de eigen identiteit. Aanleiding hiertoe was het honderdjarig bestaan van de christelijk-sociale beweging. Maar ook de wat tegenvallende verkiezingsresultaten bij de Provinciale Statenverkiezingen speelden een rol.
Verkiezingen
De uitslag van de Statenverkiezingen was voor het CDA niet onverdeeld gunstig. De partij leed ten opzichte van de Statenverkiezingen in 1987 een licht verlies van 0,4%. Tengevolge van de uitbreiding van het aantal Statenzetels gingen de christen-democraten er toch twee zetels op vooruit.
Naar aanleiding van de voor de PvdA desastreus verlopen verkiezingen riep het CDA-bestuur de partijgenoten in de Provinciale Staten op toch zoveel mogelijk met de sociaal-democraten te blijven samenwerken. In Zuid-Holland had de PvdA weinig boodschap aan deze christen-democratische tegemoetkoming. De sociaal-democraten besloten samen met VVD en D66 een nieuw college van Gedeputeerde Staten te vormen, waarmee het CDA buitenspel werd gezet. In de overige provincies nam het CDA wèl deel aan de colleges.
In februari stelde het CDA-bestuur de kandidatenlijst voor de Eerste Kamerverkiezingen vast. Eerste Kamervoorzitter Piet Steenkamp was lijstaanvoerder, gevolgd door Ad Kaland. Opvallende nieuwkomers op de lijst waren de ex-bewindslieden Gerrit Braks, Virginie Korte-Van Hemel en Kees van Dijk; de directeur van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA Jos van Gennip en het Tweede Kamerlid Huib Eversdijk. De Eerste Kamerverkiezingen leverden voor het CDA een zetel winst op: de fractie ging van 26 naar 27 zetels. In juni maakte Steenkamp als voorzitter van de Eerste Kamer plaats voor de PvdA-er Herman Tjeenk-Willink.
Grondslag
Naar aanleiding van de tegenvallende verkiezingsuitslag ontstond in de partij een discussie over de C van het CDA. Het bleek namelijk dat de christen-democraten in de zogenaamde 'bijbelgordel' - het protestantse gebied langs de diagonaal Tholen-Staphorst - fors verloren hadden en vergeleken bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1989 zelfs bijna de helft minder kiezers hadden getrokken. Voor een deel profiteerden de kleine christelijke partijen Gereformeerd Politiek Verbond (GPV), Reformatorische Politieke Federatie (RPF) en SGP van dit verlies. Het partijbestuur trok hieruit de conclusie dat het CDA zich nog meer als christelijke partij moest gaan profileren met name op gebieden als abortus, euthanasie en de Wet gelijke behandeling. De partij had deze koers bij de viering van haar tienjarig bestaan in oktober 1990 reeds ingeslagen. Een commissie onder leiding van oud-partijvoorzitter en Eerste Kamerlid Steenkamp had toen de opdracht gekregen een actuele vertaling te maken van de bijbelse grondslag van de partij. Ruud Lubbers liet naar aanleiding van het voornemen van het partijbestuur in maart voor de AVRO-radio weten dat hij weinig voelde voor een al te prominente plaats van de 'C' van christelijk binnen zijn partij. Hij vreesde dat een dogmatische invulling van dit begrip kiezers zonder christelijke achtergrond, die zich wel aangetrokken voelden tot de normen en waarden van het CDA, zou afschrikken. Dat Lubbers' vrees niet ongegrond was bleek uit een in november gehouden opiniepeiling, waarbij twee op de drie CDA-kiezers zichzelf weinig tot niet religieus noemden. Ook de jongerenorganisatie Christen Democratisch Jongeren Appèl (CDJA) en de Tweede Kamerfractie lieten kritische geluiden horen. Van buiten de partij toonden GPV, RPF en SGP de nodige scepsis over de voorgenomen koerswijziging.
Op 22 en 23 februari kwamen het CDA en een keur van katholieke en protestantse organisaties op het terrein van onderwijs, zorg, media, sociaal-economische sector, cultuur en kerken in Noordwijkerhout bijeen voor een studieweekend over levensbeschouwelijke identiteit en politiek. Centraal stond de vraag hoe christelijke organisaties in een tijd van ontzuiling op een aansprekende manier met het evangelie konden omgaan. In oktober publiceerde het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA een verslag van de conferentie met de titel Levensbeschouwelijke identiteit en politiek, met daarin onder andere de inleidingen van partijvoorzitter Wim van Velzen, fractievoorzitter van de Tweede Kamer Elco Brinkman en premier Lubbers.
Eerste Kamerfractie
De Eerste Kamerfractie onder leiding van Ad Kaland zorgde in 1991 weer voor de nodige onrust. Evenals in 1990 wilde de fractie in juni het wetsontwerp inzake de verhoging van het huurwaardeforfait verwerpen. Nadat premier Lubbers gedreigd had met een kabinetscrisis, ging de senaatsfractie uiteindelijk overstag en stemde voor het wetsvoorstel.
In het najaar laaiden de conflicten opnieuw op. Deze keer vormden de voorstellen voor het nieuwe verzekeringsstelsel tegen ziektekosten van PvdA-staatssecretaris Hans Simons - het 'plan-Simons' - de aanleiding. In oktober wilden de CDA-senatoren de behandeling in de Eerste Kamer opschorten door hun medewerking te weigeren aan de voorbereidingsprocedure. Dit zou de bewindslieden moeten dwingen zich opnieuw te beraden over deze ingrijpende operatie. Kort daarop draaiden ze echter bij en Kaland verklaarde dat de weigering 'gewoon dom' was geweest. Een week later gooide hij echter opnieuw olie op het vuur door in een interview met het weekblad HP/De Tijd zijn CDA- en PvdA-collega's in de Tweede Kamer 'stemvee' te noemen, omdat ze zich te volgzaam zouden opstellen ten opzichte van hun fractievoorzitters en de premier. Toen in november het 'plan-Simons' in de Eerste Kamer behandeld werd, wist Simons zijn basisverzekering tegen ziektekosten maar ternauwernood te redden. Op het punt van de fasering van de uitvoering moest hij echter aan de eisen van de CDA-fractie tegemoet komen.
Partijbijeenkomsten
Op 1 juni kwam de partijraad in Utrecht bijeen. In de ochtend was er onder andere een manifestatie waarop de CDA-stichting voor Internationale Solidariteit, de Eduardo Frei Stichting, door haar voorzitter Norbert Schmelzer werd gepresenteerd. 's Middags pleitte Brinkman voor een 'nieuwe sociale orde' waarmee in 1992 een begin gemaakt zou moeten worden wanneer de interne Europese markt een feit zou zijn. In de nieuwe orde zou een beter evenwicht moeten ontstaan tussen rechten en plichten, met meer sancties voor degenen die aanspraak doen op rechten die hun niet toekomen.
Na Brinkmans rede debatteerde de partijraad over de ontwikkelingssamenwerking. De resolutie die ter tafel lag had een lange voorgeschiedenis. In februari al hadden het CDJA, het CDA-Vrouwenberaad (de vrouwenorganisatie) en 43 prominente CDA-leden zich in een open brief aan parlement en kabinet gekeerd tegen verlaging van de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking in het kader van de Tussenbalans, de grote bezuinigingsoperatie van het kabinet. De ondertekenaars wilden dat Nederland 1,5% van het netto nationaal inkomen zou blijven besteden aan ontwikkelingssamenwerking. Dit bedrag zou bovendien niet gebruikt mogen worden voor hulp aan Oost-Europa en de opvang van vluchtelingen. In mei begon het CDJA een lobby om binnen de partij hiervoor steun te werven. Aanvankelijk wilde het dagelijks bestuur niets van de actie weten, maar om de eenheid te bewaren gingen beide partijen om de tafel zitten teneinde een gezamenlijke resolutie op te stellen voor de partijraad. Men slaagde hierin slechts gedeeltelijk: vastgelegd werd dat het budget voor ontwikkelingssamenwerking niet mocht worden 'vervuild' met uitgaven voor Oost-Europa en asielzoekers; over het normbedrag van 1,5% bereikte men evenwel geen overeenstemming. Het CDJA, gesteund door het CDA-Vrouwenberaad en een groot aantal kamerkringen, diende op de partijraad dan ook een amendement in, dat pleitte voor handhaving van de 1,5% norm. Tegen de wil van de partijtop nam de partijraad het amendement met overgrote meerderheid aan. Een tweede resolutie van CDJA en CDA-Vrouwenberaad over het vluchtelingenbeleid, waarin onder andere gepleit werd voor een verbetering van de asielprocedures, leverde aanzienlijk minder discussie op.
De commotie rond de resolutie over ontwikkelingssamenwerking had nog een korte nasleep. Twee weken na de partijraad deed Van Velzen tijdens het periodieke overleg met de kamerkringvoorzitters het voorstel om voortaan voorafgaand aan belangrijke partijraadsvergaderingen bijeen te komen om informatie uit te wisselen. Met dit voorstel wilde hij voorkomen dat het bestuur nog eens zo verrast zou worden door de achterban. Deze poging om meer greep te krijgen op het regionale kader werd hem niet door iedereen in dank afgenomen. Men zag het als een nieuwe uiting van het centralistische drijven van Van Velzen.
Op 23 november kwam de partijraad nogmaals bijeen. Tijdens het huishoudelijk gedeelte kwam de begroting 1992 aan de orde. De discussie spitste zich toe op een amendement van de kamerkring Den Helder waarin gevraagd werd de korting van f30.000,- voor het CDJA ongedaan te maken. Het amendement werd met 93 tegen 67 stemmen verworpen. Het politieke gedeelte van de vergadering werd geopend door Van Velzen, waarna de aanwezigen konden kiezen uit drie deelraden met als thema's mobiliteit, de toekomst van Europa en het rapport Integratie en participatie. Dit rapport bevatte de CDA-vertaling van het begrip sociale vernieuwing. Er stond onder andere in dat de hoogte van het minimumloon diende te worden gerelateerd aan de bevordering van de arbeidsparticipatie. De partijraad aanvaardde een resolutie die was opgesteld op basis van het rapport (zie verder ook onder 'crisis rond WAO en Ziektewet').
's Middags hielden Brinkman en Lubbers politieke toespraken. Kaland, die tijdens de vergadering verantwoording aflegde voor het soms controversiële beleid van zijn fractie in de Eerste Kamer, oogstte van de aanwezigen een ovationeel applaus. De partijraad nam afscheid van Willemien Montfrans-Hartman, die zeven jaar vice-voorzitster van het CDA was geweest. De vergadering koos Tineke Lodders-Elfferich als haar opvolgster.
Politiek dicht bij mensen
Op de partijraad van 23 november werd ook het rapport Politiek dicht bij mensen besproken. De publikatie was voorbereid door een commissie onder voorzitterschap van J. van Laarhoven. In het rapport werd gepleit voor een grotere herkenbaarheid van de CDA-politiek, een versterking van de christen-democratische identiteit, een dienstverlenende partijorganisatie en een grotere aandacht voor scholing en vorming. In mei was Politiek dicht bij mensen al in het nieuws geweest, omdat een aantal plaatselijke CDA-afdelingen in een enqûete die onderdeel uitmaakte van het rapport, klaagde dat hun aandeel in de opbrengst van de contributies zo gering was dat zij hun taken niet naar behoren konden uitvoeren. De teneur van de kritiek was dat de partijleiding veel van de afdelingen verwachtte, zoals campagnevoeren en het organiseren van politieke discussies, maar daar financieel weinig tegenover stelde. De partijraad nam de conclusies van het rapport na weinig discussie over. Een door het partijbestuur ingestelde landelijke groep zou de uitvoering van de aanbevelingen gaan begeleiden, waarna de najaarspartijraad van 1992 de actie zou evalueren.
Crisis rond WAO en Ziektewet
Nadat het kabinet in juli overeenstemming had bereikt over een ingrijpende herziening van Ziektewet en WAO (zie hiervoor onder Jaarboek 1991 DNPP, 14-18), klonk er aanvankelijk weinig protest bij de CDA-achterban. In augustus echter kwam het CDJA met een verklaring waarin vooral stelling werd genomen tegen het voorstel de duur van de WAO-uitkering voor iedereen beneden de vijftig jaar te beperken. De christelijke vakcentrale CNV stuurde een brief aan de CDA-Tweede Kamerfractie met daarin de dringende oproep niet akkoord te gaan met de kabinetsplannen. Het partijbestuur liet echter weten in hoofdlijnen het kabinetsbesluit te steunen.
Ook nadat het kabinet in augustus de plannen had bijgesteld, bleef de vakbeweging ontevreden. CNV-voorzitter Henk Hofstede liet voor de NCRV-radio weten dat het kabinet moest opstappen, omdat het geen kabinet van sociale vernieuwing meer was maar van 'sociale verloedering'. Ook binnen de partij bleef er verzet. CDA-senator Harm van der Meulen, de vroegere voorzitter van het CNV, liet weten in de Eerste Kamer tegen de kabinetsvoorstellen te zullen stemmen. De CDA-afdeling Amsterdam sprak zich met overgrote meerderheid uit voor uitstel van de plannen. De CDA-Basisgroep Sociale Zekerheid tenslotte - die in 1991 haar vijfjarig bestaan vierde - stuurde een open brief aan de Tweede Kamerfractie waarin de voorgenomen ingrepen in de uitkeringen in strijd werden genoemd met het verkiezingsprogramma en de nota Integratie en participatie. De kabinetsplannen tot beperking van de WAO-uitkeringen kwamen ook aan de orde op de partijraad van november. Een voorstel dat in de richting ging van de CDJA-wens om de 'schrijnende gevallen' ongemoeid te laten, werd verworpen.
Conflicten binnen het CDA in Zeeland en Noord-Brabant
In februari werden vier van de zes Gedeputeerden in het Zeeuwse college door een motie van wantrouwen gedwongen af te treden in verband met de zogenaamde 'belastingaffaire'. In november 1990 was aan het licht gekomen dat een enkele Gedeputeerde in 1985 belasting-naheffingen op hun inkomen betaald hadden uit de provinciekas, zonder dat zij daarvoor toestemming hadden gevraagd aan de Provinciale Staten. Eén van hen, de CDA-er J. Ventevogel, maakte in oktober bekend dat hij ook zijn fractievoorzitterschap in de Staten aan het eind van het jaar zou opgeven.
Vlak daarna kwam er een rapport uit over de problemen binnen de Zeeuwse CDA-kamerkring van de hand van een onafhankelijke commissie, ingesteld door het landelijk partijbestuur en onder voorzitterschap van Eerste Kamerlid Kees van Dijk. De 'belastingaffaire' was namelijk niet de enige bron van onrust. In 1982 hadden Ventevogel en de toenmalige Gedeputeerde Ron Barbé elkaar de portefeuille van economische zaken betwist. Sindsdien was hun verstandhouding slecht. Toen Barbé in 1989 burgemeester van Terneuzen werd, volgde fractievoorzitter en medestander Joop de Boe hem op als Gedeputeerde voor Economische Zaken. Na dit tweede verlies van Ventevogel in de strijd om de portefeuilles raakten de persoonlijke verhoudingen ernstig verstoord. In de fractie hadden zich twee kampen gevormd, die elkaar fel bestreden. Een van de conclusies van de commissie-Van Dijk was dat De Boe, inmiddels Statenlid, moest aftreden. Weliswaar had hij geen aandeel gehad in de 'belastingaffaire', maar tijdens het onderzoek naar de kwestie zou hij zich oncollegiaal gedragen hebben jegens de andere leden van het college. Bovendien beloofde zijn starre en onverzoenlijke houding weinig goeds voor de toekomst, aldus de onderzoekers. In december besloot een ruime meerderheid van de CDA-kamerkring Zeeland naar aanleiding van het rapport dat De Boe moest opstappen. Ook het landelijk partijbestuur drong in een brief op diens aftreden aan. Vooralsnog weigerde De Boe echter de Provinciale Staten te verlaten.
In de provincie Noord-Brabant speelde in juli een conflict van geheel andere orde. De voltallige, honderd leden sterke afdeling van het CDA in het dorpje Liempde bedankte voor de partij en ging verder onder een eigen naam: Liempdse Democraten Partij (LDP). Aanleiding was een ruzie tussen de plaatselijke afdeling enerzijds en de CDA-fractie in de Provinciale Staten en de CDA-Gedeputeerde anderzijds over een op handen zijnde gemeentelijke herindeling. De Brabantse Staten hadden besloten Liempde bij Boxtel te voegen, terwijl het dorp zelf aansluiting bij St. Oedenrode wilde.
Internationale contacten
In april kwamen de voorzitters en regeringsleiders van de Europese Volkspartij (EVP) - het samenwerkingsverband van christen-democratische partijen in Europa en van de fracties in het Europees Parlement - in Brussel bijeen. Zij besloten onder andere tot de instelling van een gezamenlijk wetenschappelijk bureau, dat tot taak zou krijgen het christen-democratisch gedachtengoed in Europa te verdiepen. Bovendien zou er gewerkt gaan worden aan een EVP-beginselprogramma. Een ander agendapunt was de omstreden toelating van de Britse Conservatieven, die al sinds jaar en dag aansluiting zochten bij de christen-democratische fractie. Met name het CDA was hier in het verleden een fel tegenstander van geweest, omdat het vreesde dat hierdoor het christen-democratisch karakter van de EVP aangetast zou worden. Sinds John Major Margaret Thatcher als premier had opgevolgd was de houding van het CDA minder afwijzend geworden, omdat de nieuwe Engelse premier te kennen had gegeven het EVP-verkiezingsprogramma geheel te onderschrijven. Afgesproken werd dat een overleggroep van EVP en EDG (de fractie waarin de Britse en Deense conservatieven waren vertegenwoordigd) zich zou gaan beraden op gezamenlijke politieke standpunten. De groep moest uiterlijk 1 april 1992 de resultaten van haar werkzaamheden voorleggen aan het EVP-bestuur.
In 1991 waren er opnieuw contacten met Midden- en Oost-Europa. Een van de belangrijkste activiteiten van de Eduardo Frei Stichting was het mede tot stand brengen van het Internationaal christen-democratisch vormingsinstituut in Boedapest. Hier zouden cursussen gegeven worden aan deelnemers afkomstig uit alle Midden- en Oost-Europese christen-democratische partijen.
Ook het CDA-Vrouwenberaad was op internationaal gebied actief: in mei begon men met een uitwisselings- en scholingsprogramma voor christen-democratische vrouwen uit Oost- en West-Europa. Contacten waren er met Hongarije, Polen en Tsjecho-Slowakije.
Verwante organisaties en publikaties
Het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA liet in januari het beleidsadvies Groot-stedelijk besturen van de hand van Jan Peter Balkenende en Ab Klink het licht zien. In het rapport wezen de auteurs de vorming van agglomeratiegemeenten in grootstedelijke gebieden af. De instelling van een 'regionaal bestuurlijk orgaan', vooralsnog samengesteld uit de vertegenwoordigers van de betrokken gemeenten, had hun voorkeur.
In september en november hield het Wetenschappelijk Instituut twee conferenties in een reeks van vier over het in 1990 verschenen rapport Publieke gerechtigheid, dat een christen-democratische visie op de staat behelsde.
In juni vierde het CDJA zijn tienjarig bestaan in Dalfsen. Voorzitter Ad Koppejan hield in zijn rede de traditie van een kritische houding ten opzicht van de moederpartij hoog door het optreden van de CDA-Tweede-Kamerfractie als 'zelfgenoegzaam' en 'passief' te bestempelen. Ook het kabinet moest het ontgelden, omdat het had voorgesteld de minimumjeugdlonen te verlagen. Tijdens de bijeenkomst bood Koppejan Lubbers een exemplaar aan van het boekje Grenzeloos, 10 jaar CDJA. Op de vergadering werd ook een geactualiseerde en hernieuwde versie van het CDJA-grondslagrapport Heelmaken wat gebroken is vastgesteld.
Ter gelegenheid van het feit dat in 1991 herdacht werd dat de christelijk-sociale beweging honderd jaar bestond, hield het CDJA in september samen met een aantal andere christelijke jongerenorganisaties een conferentie over christelijk sociaal denken. In de slotverklaring leverden ze kritiek op het Christelijk Sociaal Congres dat in november in Doorn gehouden zou worden en dat in hun ogen te elitair zou zijn.
In november begon het CDJA samen met het Christen Democratisch Jongeren Fonds (CDJF) een eenmalige financiële actie onder CDA-leden. Doel van de sterk groeiende jongerenorganisatie was het op peil houden van de fondsen, die geleden hadden door een korting van het CDA en door bezuinigingen van het ministerie van WVC op hun subsidie.
Het CDA-Vrouwenberaad kreeg in 1991 een nieuwe voorzitster. Agnes van Ardenne, die op de najaarspartijraad van het CDA afscheid nam, werd opgevolgd door Toos Jongma-Roelants.
In november publiceerde het Vrouwenberaad een brochure met de titel Individualisering, waarin gepleit werd voor het afschaffen van fiscale voordelen voor kostwinners. In plaats daarvan zou de kinderbijslag fors moeten worden verhoogd. In de nota keerden de CDA-vrouwen zich ook tegen een ministelsel in de sociale zekerheid, waar een krachtige stroming in de partij voorstander van was.
In mei verscheen Individualisering en draagkracht, geschreven door een door het partijbestuur ingestelde werkgroep onder leiding van oud-staatssecretaris van Sociale Zaken Louw de Graaf. De auteurs wilden een fiscaal en sociaal systeem dat minder op de traditionele kostwinner was gericht. Toch waren ze geen voorstander van een strikt geïndividualiseerd systeem, omdat dat ten koste zou gaan van de lagere inkomens en de sociale zekerheid te duur zou maken. De draagkracht per huishouden moest de norm blijven voor de inkomensverdeling. Het partijbestuur nam de aanbevelingen van de werkgroep over.
In september publiceerde het CDA het rapport Herstelde verantwoordelijkheid, dat een concrete uitwerking gaf van de kerntaken van de overheid op verschillende beleidsterreinen.
Personalia
Op 21 september overleed de oud-parlementariër Joep Mommersteeg op 74-jarige leeftijd. Van 1963 tot 1982 was hij met tussenpozen Kamerlid voor de Katholieke Volkspartij (KVP) en later voor het CDA. In het kabinet-Den Uyl (1973-1977) was hij korte tijd staatssecretaris van Defensie. Van 1982 tot 1984 maakte hij deel uit van het Europees Parlement.
Op 2 oktober overleed Jan Christiaanse. Hij werd 59 jaar. Van 1970 tot 1980 was hij gemeenteraadslid voor de ARP in Rotterdam. In 1973 werd hij lid van de Eerste Kamer. Tot juni 1991 bleef hij daar deel van uitmaken. Gedurende de periode 1981 tot 1988 was Christiaanse voorzitter van de CDA-senaatsfractie.
In december werd bekend dat Gert Koffeman, sinds 1989 Tweede Kamerlid voor het CDA, strafrechtelijk zou worden vervolgd wegens valsheid in geschrifte. Hij werd ervan verdacht dat hij inkomsten van zijn vorige werkgever, de Algemeen Christelijke Politiebond, had verzwegen, terwijl hij al lid was van de Tweede Kamer. Koffeman had bij het begin van het gerechtelijk vooronderzoek in september zijn werkzaamheden als Kamerlid opgeschort.
Laatst gewijzigd: | 19 november 2024 14:30 |