Waarom Nederlanders geen taboes rondom seksualiteit moeten willen doorbreken
Date: | 26 January 2017 |
Author: | Roos Feringa |
In de afgelopen zes jaar zijn Seksuele Gezondheid en Rechten (SRGR) een speerpunt geweest in het ontwikkelingsbeleid. Zo noemde Minister Ploumen Nederland een voortrekker in het doorbreken van taboes rondom seksualiteit en gender. Deze week nog nam Minister Ploumen stelling in tegen het besluit van President Trump om de Global Gag Rule opnieuw in werking te laten treden. Ze haalde internationale kranten met de lancering van een fonds die vrouwen in ontwikkelingslanden toegang moet geven tot goede informatie over reproductieve gezondheid, inclusief abortus. De timing was goed. De politieke (en morele) posities lijken bepaalt. De vraag is echter of het wel aan Trump of Ploumen is om leiderschap te claimen over de meest intieme beslissingen die mensen – vrouwen- maken over hun eigen lichaam. In deze column over seksuele gezondheid en rechten als speerpunt in het Nederlands ontwikkelingsbeleid, stelt Brenda Bartelink dat ontwikkelingsbeleid zich niet zou moeten richten op ‘gags’ (beperkingen) noch op het doorbreken van taboes.
Brenda is als religiewetenschapper verbonden aan het Centre for Religion, Conflict and the Public Domain van de Rijksuniversiteit Groningen. Ze deed onderzoek naar religie, gezondheid, gender, seksualiteit en ontwikkelingssamenwerking en promoveerde op een proefschrift over christelijke ontwikkelingsprogramma’s rondom HIV/aids en seksuele voorlichting. Tot begin 2016 werkte ze als adviseur religie en ontwikkeling bij Stichting Oikos.
In de internationale politiek zullen de verhoudingen tussen conservatieve en liberale posities rondom gender, seksualiteit en reproductie de komende jaren sterker polariseren. Nederlandse organisaties maken zich terecht zorgen over de invloed van de conservatieve agenda van Trump die via buitenlands beleid en de VN ook invloed heeft op mensen die nooit de kans hebben gehad om op hem te stemmen. De foto waarop Trump omringt door witte mannen zijn handtekening zet onder een memorandum die bepaalt wat vrouwen wereldwijd wel of niet met hun eigen lichaam mogen doen maakt mij niet alleen bezorgd maar ook boos. Minister Ploumen haalde deze week de internationale kranten als The New York Times, The Guardian and the Washington Post met wat ‘Het Abortus Fonds’ werd genoemd. Die reactie van Ploumen wekt echter de indruk dat de keuzes van vrouwen in Oeganda of Ghana over hun lichaam vooral in het ‘Westen’ wordt bepaald. Koren op de molen van degenen die seksuele gezondheid zien als een vorm van cultureel imperialisme uit het westen. Gesterkt door headlines als ‘Dutch government to set op international abortion fund to counteract Trump’ maakt Ploumen van Nederland een pusher in de polarisatie rondom seksualiteit en gender. Het pleidooi voor toegang tot goede gezondheidszorg voor vrouwen wordt zo volledig geframed als toegang tot abortus. Door die positie zo stellig in te nemen speel je de Trumps van deze wereld misschien wel in de kaart. De vraag is wie daarbij wint? Vooruitgang is tenslotte gebaat bij beweging en die is er niet in de patstelling tussen conservatief en liberaal.
Wat is het probleem met een focus op taboes?
De afgelopen jaren heeft Nederland veel programma’s ontwikkeld die vooral gericht zijn op het doorbreken van taboes rond seksualiteit. Dat is echter gebaseerd op een beeld van de Nederlandse geschiedenis dat niet klopt. Seksuele gezondheidszorg begon niet met het doorbreken van taboes, maar met het praktisch creëren van ruimte en mogelijkheden om mensen toegang te geven tot middelen en informatie. Door deze praktijken ontstond ruimte voor een veranderende seksuele moraal, ook bijvoorbeeld binnen religieuze gemeenschappen. Anders dan vaak wordt gedacht werden klinieken waarmee de gemiddelde Nederlander toegang verkreeg tot bijvoorbeeld anticonceptie ook binnen de protestantse en katholieke gemeenschappen opgezet, met leiderschap van protestantse en katholieke gezondheidsdeskundigen, priesters en dominees (zie bijvoorbeeld dit boek over ‘geestelijke bevrijders’ of dit onderzoek in de katholieke gemeenschap in Nederland). SRGR beleid zou niet gericht moeten zijn op het doorbreken van taboes in ‘het zuiden’, maar op toegang goede gezondheidszorg voor iedereen. Het belang van klinieken en goed getrainde professionals zijn daarin cruciaal, zoals uit dit onderzoek in Ghana blijkt. Als we dan constateren dat veel mensen in ‘het zuiden’ geen toegang tot gezondheidszorg hebben, dan ligt daar een taak voor donoren die seksuele gezondheid willen verbeteren.
Wat vinden mensen zelf belangrijk? Juist door daarbij aan te sluiten kan het SRGR beleid effectiever en duurzamer zijn. Ik noem hiervan enkele voorbeelden. Onderzoek van antropoloog Trudie Gerrits in Ghana laat bijvoorbeeld zien dat niet alleen preventie van zwangerschappen, maar juist ook onvruchtbaarheid tot een grote zorg behoren. Hier gaan allerlei seksuele gezondheidsproblemen achter schuil. Een ander voorbeeld is HIV/aids. Terwijl het in het Nederlands SRGR beleid aan aandacht heeft ingeboet, is het voor veel mensen wereldwijd een realiteit. Bovendien hebben mensen en organisaties in het Zuiden juist via HIV/aids ook seksuele gezondheid en gender bespreekbaar gemaakt. INERELA+, Channels of Hope en CABSA zijn na een focus op HIV/aids ook actief geworden op thema’s als de rechten van meisjes, gender-based violence en seksuele voorlichting. Het faith2action netwerk dat door NL werd gefinancierd is hier ook een voorbeeld van. Het doorbreken van seksuele taboes door Nederland heeft hier allemaal weinig mee te maken.
Abortus en ander ‘gevoelige kwesties’
De focus op het doorbreken van taboes rondom seksualiteit is ook een argument om SRGR beleid te focussen op zogenoemde gevoelige kwesties als abortus en seksuele diversiteit. Onderzoek en ervaring hebben echter laten zien dat seksuele gezondheidszorg door buitenlandse organisaties aan specifieke groepen een sterk normatieve lading kan krijgen. Daardoor kan ze haar legitimiteit in een bepaalde context verliezen. Zo kon ontwikkelingshulp in Oeganda geframed worden als het forceren van een westerse liberale agenda. Uit onderzoek van Hilhorst en Jansen naar programma’s voor slachtoffers van verkrachting in Congo blijkt vrouwen zich lieten registeren als slachtoffers van verkrachting om zo toegang tot reproductieve gezondheidszorg te kunnen krijgen (Hilhorst & Jansen 2012). Dit had allerlei gevolgen voor lokale dynamieken, zowel in de gemeenschap als in families. Aansluiten bij de lokale context is daarom van groot belang. Toegang van vrouwen tot informatie en diensten over seksuele en reproductieve gezondheid kan wellicht ook worden gerealiseerd door ‘informed decisionmaking’ te bevorderen als onderdeel van de professionalisering van gezondheidspersoneel. Het is notabene Ploumens vroegere werkgever Cordaid die daar in samenwerking met katholieke ziekenhuizen interessante ervaringen mee op doet.
De tegenstelling tussen conservatieve en liberale posities rondom seksualiteit en gender lijkt (vanuit een seculier perspectief) vaak samen te vallen met die tussen religieus en seculier. Onderzoek van gerenommeerde Pew Research Center on Religion and Public Life in 2015 stelt dat alle religies (behalve het Boeddhisme) de komende decennia zullen groeien, in het bijzonder Christendom en Islam die in 2050 de twee grootste religies zullen zijn. Tegelijkertijd zal in Europa (en in de VS) de groep niet-religieuzen groeien. Religieuze organisaties zijn en blijven daarmee waarschijnlijk ook belangrijke spelers. Tegelijkertijd is de kans groot dat de polarisatie tussen ontwikkelde en ontwikkelende landen alleen maar blijft toenemen. De waarde van een constructieve samenwerking tussen seculiere en religieuze organisaties is voor de langere termijn niet te onderschatten. Uit mijn onderzoek naar Educaids in Oeganda dat door ICCO, Edukans en Prisma werd geïnitieerd blijkt dat samenwerking met religieuze organisaties rondom thema’s als seksualiteit niet zonder uitdaging is. In zo’n samenwerking ontkom je er als Nederlandse organisatie niet aan ook je eigen benadering kritisch te bekijken. Samenwerken rondom seksualiteit vraagt om dialoog, om tijd, vertrouwen en respect voor elkaars visie en benadering. Dat is iets wat in de huidige resultaat-georiënteerde manier van werken vaak onvoldoende mogelijk is.
Zuidelijk leiderschap
Problematisch is ook dat ‘zuidelijk leiderschap’ nog altijd over het hoofd wordt gezien. Neem een organisatie als INERELA+. Deze organisatie van religieuze leiders die in hun eigen leven geconfronteerd zijn met HIV/aids, heeft op basis van die ervaringen een preventie-methode ontwikkeld die mensen toegang geeft tot cruciale kennis over HIV/aids en seksuele gezondheid. Dergelijke organisaties laten zich niet opsluiten in de tegenstelling liberaal – conservatief. De vocabulaire die zij kiezen sluiten bij de mensen en de context waarin zij werken. Daardoor kunnen zij cruciale kennis overdragen aan mensen zonder hen in een hokje te plaatsen. Juist lokale initiatieven hebben meer feeling met hoe lokale aansluiting kan worden gemaakt en dus ook meer impact. Wat in Nederland speelt kan niet altijd direct vertaald worden naar een andere context. Daarom is het wat mij betreft niet het Nederlands, maar het Zuidelijk leiderschap dat centraal zou moeten staan in de afweging van speerpunten en zwaartepunten in het Nederlands ontwikkelingsbeleid.
Dat kan heel concreet door dit onderdeel te maken van context-analyses en baseline onderzoek. Om uit de polarisatiedynamiek te ontsnappen zou kunnen worden ingezet op een constructieve samenwerking met religieuze organisaties in het Zuiden die zich inzetten om seksuele gezondheid te verbeteren en gendergelijkheid te bevorderen. In de competitie over fondsen onder Ploumen zijn juist aanvragen van zogenaamde ‘faith based’ ontwikkelingsorganisaties niet gehonoreerd, waardoor langdurige samenwerkingsverbanden met religieuze organisaties in het Zuiden onder druk zijn komen te staan. Waarschijnlijk terecht in het licht van de criteria die werden gehanteerd, maar het laat zien dat de samenwerking met religieuze actoren (in welke vorm dan ook) niet zoveel prioriteit heeft gehad als Ploumen in haar publieke speeches suggereerde. Echter, zoals ik aan het begin van deze column betoogde, zou het zwaartepunt moeten liggen bij betere toegang tot gezondheidszorg in het algemeen en bij de training van professionals of op een sensitieve en adequate manier om te gaan met de seksuele en reproductieve gezondheidsbehoeften van mensen, ongeacht hun gender, seksualiteit, leeftijd, klasse, ras, etniciteit of handicap. Inclusieve gezondheidszorg is de eerste voorwaarde om tot een betere garantie van SRGR te komen.
This column has originally been posted at http://hetnieuwe.viceversaonline.nl/buitenlandse-politiek/waarom-nederlanders-geen-taboes-rondom-seksualiteit-moeten-willen-doorbreken/ and has been republished here with the author’s consent.