De kwetsbaarheid van de ‘cappuccino-stad’
Doodse binnensteden, waar het leven uit is geslagen door corona en lockdowns. Stadsgeograaf Martin Boisen schreef er midden in de tweede coronagolf een blog over. Een tragisch, zelfs melancholisch beeld, dat volgens hem ook tot nadenken stemt: ‘Hoe kan het dat sommige binnensteden zo doods zijn wanneer de bezoekers thuisblijven? Toerisme bevordert de levendigheid, maar heeft ook de kracht alle andere vormen van levendigheid weg te drukken.’ Hoe is dit zo gekomen? En is het mogelijk het weer om te buigen?
Tekst: Martin Althof / Foto's: Henk Veenstra
Boisen (Kopenhagen 1981) werd al een paar jaar na zijn afstuderen en na een junior-docentschap aan Universiteit Utrecht directeur van een adviesbureau. Maar hij bleef terugverlangen naar het onderwijs, waardoor hij in 2013 ging doceren aan de RUG. In zijn hoorcolleges legt hij uit hoe steden in elkaar zitten en hoe ze zich ontwikkelen en ontwikkeld hebben. ‘Onderwijs geeft een direct en betekenisvol resultaat: ik leer studenten om goed na te denken en met de opgedane kennis vervolgens iets te doen.’ Daarnaast zit hij zelf geregeld met overheden en beleidsmakers om tafel om met zijn inzichten onze steden en regio’s te verbeteren. Met zijn adviesbureau For the Love of Place is hij inmiddels betrokken geweest bij meer dan honderd adviestrajecten voor steden en regio’s in binnen- en buitenland.
Horeca voor winkels
Boisen vertelt met passie hoe het aanzien en de functie van binnensteden continu verandert. ‘In ons deel van de wereld zijn we na de Tweede Wereldoorlog bezig geweest de - deels verwoeste - steden weer op te bouwen en levendig te maken. Daarna volgde het proces van suburbanisatie, wonen buiten de stad met een supermarkt of winkelcentrum in de buurt. Maar veel winkels bleven toen toch in de binnenstad zitten en erboven maakten de woningen plaats voor hun opslag. Nieuwe steden, bijvoorbeeld Zoetermeer, werden zelfs vanuit die gedachte ontworpen: een winkelcentrum met daaromheen woonwijken. Later kwam de digitalisering, waardoor veel fysieke winkels het moeilijk kregen. Er kwamen veel vierkante meters in de binnensteden vrij, die in eerste instantie werden opgevuld door horeca.’ Volgens Boisen is het unieke aan de historische binnensteden dat ze qua vastgoed niet op maat zijn gemaakt voor één functie. Daarom zijn ze flexibeler en kunnen ze makkelijk meebewegen.
Alles op consumptie gericht
Typerend voor Nederlandse binnensteden in de 21e eeuw is volgens Boisen dat vrijwel alle openbare plekken verregaand zijn vercommercialiseerd. ‘Openbare ruimtes worden plekken waar je alleen kunt zitten met een cappuccino, latte macchiato of een witbier. Als je maar geld neerlegt. Er is weinig ruimte over voor spontane ontmoetingen, spelende kinderen óf gewoon “zijn”. Dit zie je overigens gebeuren in alle compacte Europese binnensteden: een overgang naar consumptielandschappen.’ Boisen constateert dat deze beweging zich uitbreidt naar de wijken rondom de binnenstad. ‘Ook daar wordt het ‘niet- consumptiegedreven leven’ weggedrukt – soms als een al dan niet bewuste bijwerking van stadsvernieuwing en gentrification. Waar kun je nog rustig in het zonnetje zitten met je meegebrachte boterham en je blikje bier? En als je dat doet, voel je je heel snel “out of place”. Je voelt je niet echt op je gemak, omdat je afwijkt van de gangbare norm.’
Stedentripjes en vakanties
Boisen noemt een aantal redenen voor deze overgang van een gemengd landschap naar een consumptielandschap. ‘Allereerst zijn we simpelweg rijker geworden met z’n allen. Ook jonge mensen kunnen zich dingen veroorloven die voorheen niet mogelijk waren. Denk eens aan de populaire stedentrips: drie dagen naar Barcelona of Rome. Voor een deel ook cultureel bepaald: in Nederland is voor een groeiend aantal mensen een zomervakantie, een wintersport en een paar stedentrips tussendoor al bijna een vanzelfsprekendheid.’ Daar komt bij dat de binnensteden al twintig jaar worden gemanaged vanuit een neoliberale, primair economische invalshoek. ‘Centraal staat: meer bezoekers, meer overnachtingen, meer winkelend publiek, meer bestedingen, meer banen. De focus ligt primair op het aantrekken van mensen die er nog niet zijn – en minder op de mensen die er wonen of er gewoon “zijn”, zonder per se de portemonnee te trekken.’
De kracht van het toerisme
Deze ontwikkelingen veroorzaken een enorme kracht in één richting. Boisen onderscheidt in dit opzicht drie categorieën Europese steden. Ten eerste steden als Amsterdam, Venetië en Berlijn, overspoeld door toeristen, expats en (internationale) studenten. Dan de categorie Groningen, Gent en Utrecht, waar het langzamerhand ook die kant op gaat. En ten slotte de steden waar nog niet zo veel toeristen komen, denk aan Århus, Göteborg en Poznan. Boisen: ‘Het debat in de eerste categorie voedt de discussie in de tweede categorie. Zo zien we de laatste jaren in Amsterdam dat de wil tot regulering er nu wél is, maar dat de kracht van de aan toerisme verbonden economische belangen zeer groot is. Om te veranderen zijn nu forse ingrepen noodzakelijk, waarvan sommige eerder op nationaal dan lokaal niveau nodig zijn. Steden als Groningen en Gent moeten van deze ervaringen leren. Qua toerisme is de balans hier nog niet zoek, overigens volgens mij al wel als het gaat om het aantal studenten. We moeten zorgen niet te afhankelijk te worden van één activiteit: een meer diverse binnenstadeconomie is wenselijk. Maar dat is geen populair verhaal, omdat het ingaat tegen gevestigde belangen. Voor de derde categorie steden is er nog veel te winnen via toerisme, als het maar in goede banen wordt geleid.’
Een lege stad
Toen kwam corona. De vrijetijdseconomie lag stil, de horeca ging dicht. Een lege stad. Boisen: ‘Opeens realiseerden we ons: wat zijn de pleinen groot! En waar kunnen we in onze eigen binnensteden ergens zitten? Alle “cappuccino-stoelen” waren verdwenen. Opgestapeld en vastgeketend aan de dichte horecazaken. Het horecapersoneel ging op zoek naar een andere baan, en keerde voor een deel niet weer terug. De winkeliers werden veelal overeind gehouden, maar ik vrees dat de meeste klappen daar nóg gaan vallen. Wat blijft er dan over van de binnensteden?’
Meer dan een verdienmodel
Zo werd juist door de pandemie nóg duidelijker dat een stad veel meer is - en moet zijn - dan een aantrekkelijk consumptielandschap, méér dan een verdienmodel. ‘We moeten onze kijk op de (binnen)stad bijstellen. We hebben de stad te lang benaderd als een machine die gemanaged moest worden. In (binnen)steden komt echter het hele spectrum aan menselijke activiteit bij elkaar. Een stad dient fysieke en mentale ruimte én flexibiliteit te bieden voor eenieder. Oplossingen voor de problemen in de steden zullen vaak maatwerk zijn, waarbij we rekening houden met de specifieke omstandigheden ter plaatse, waaronder de lokale en regionale gemeenschap zelf.’ Volgens Boisen vraagt dat om visionair bestuur en ook een hernieuwde solidariteit. ‘Coalities van burgers en bedrijvigheid dienen ruimte te krijgen om te werken aan échte oplossingen, waarbij politici leiderschap tonen en niet alleen maar volgen of wegduiken. We moeten weer durven falen. Domweg omdat het geen optie is om het niet te proberen!’
Laatst gewijzigd: | 23 juni 2022 16:03 |
Meer nieuws
-
19 december 2024
Lessen voor adaptieve benadering voor de inrichting van Nederland
Waar komen nieuwe woningen en welke veranderingen in de landbouw heeft de overheid voor ogen? Hoe maken we ruimte voor klimaatadaptatie? In de Nationale Omgevingsvisie maakt de rijksoverheid belangrijke keuze over de ruimtelijke inrichting van...
-
12 december 2024
Onderwijs bevorderen door innovatie: VR Experience Days bij de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen
Hoe kun je virtual reality gebruiken om de effecten van bouwhoogte op het landschap van Lauwersoog te bestuderen, of de toegankelijkheid van een woonwijk wanneer het dichter bebouwd wordt? Om technologie te integreren in het onderwijs, organiseerde...
-
22 oktober 2024
De dreigende kloof op het platteland
Het valt wel mee met de veronderstelde kloof tussen stad en platteland, vindt Felix Pot. ‘Er dreigt eerder een kloof óp het platteland: tussen autobezitters en mensen die niet over eigen vervoer beschikken.'