Lagere inkomens slechter voorbereid op verlaging pensioeninkomen
Mensen met een lager inkomen bereiden zich minder goed voor op hun pensioen dan mensen in hogere inkomensgroepen. Terwijl de rijkeren meer sparen omdat ze een lager pensioen verwachten, blijft een dergelijke spaarreactie uit bij mensen die minder te besteden hebben. Dat is voor het eerst empirisch aangetoond door Peter van Santen, die op 28 januari promoveert aan de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen.
Het promotieonderzoek van Van Santen bevestigt de hypothese dat de lagere inkomens uit onwetendheid, maar ook omdat een pensioen voor hen relatief minder belangrijk is, geen extra geld apart leggen voor de periode na pensionering. Het uitblijven van die spaarreactie maakt de lagere inkomens kwetsbaar voor veranderingen in het pensioensysteem. Van Santen: ‘Welgestelden sparen meer om hun uitgavenpatroon na pensionering zo constant mogelijk te kunnen houden. Huishoudens met een lager inkomensniveau nemen meer risico dat ze er na hun 65ste op achteruit gaan.’
Onzekerheid
Nu het eind van de economische crisis nog lang niet in zicht is en de dekkingsgraden van pensioenfondsen al jaren niet meer op het vereiste niveau zijn (zozeer zelfs dat pensioenuitkeringen worden verlaagd of bevroren), moeten werknemers maatregelen nemen om hun toekomstige inkomen op peil te houden. Onzekerheid over de ernst van de toekomstige situatie in combinatie met de wetenschap dat het inkomen na pensionering in elk geval zal afnemen, leidt tot sparen.
Van Santen: ‘Spaargedrag is altijd gebaseerd op een toekomstverwachting. Om empirisch vast te stellen hoe groot die spaarreactie is in relatie tot het inkomen, vroegen wij huishoudens naar hun verwachte pensioeninkomen als percentage van het huidige inkomen. Daaruit blijkt dat men gemiddeld verwacht uit te komen op zo’n 75 procent van het huidige inkomen, met een standaarddeviatie van 15 procent. Dus slechts een minderheid denkt dat het inkomen op peil blijft.’
Kwetsbaar
Sinds 2007 zijn huishoudens minder pensioeninkomen gaan verwachten en zijn ze onzekerder geworden. Daarbij blijkt dat juist de hogere inkomens in reactie daarop meer geld opzij leggen, mede als gevolg van een hogere levensverwachting. Vreemd is dat niet, zegt van Santen. ‘Een verklaring kan zijn dat arme huishoudens het zich niet kunnen permitteren om te sparen. Maar in Nederland speelt ook een rol dat lagere inkomens zich minder hoeven voor te bereiden omdat de AOW niet inkomensafhankelijk is. Toch maakt het uitblijven van een spaarreactie juist deze groep kwetsbaar voor veranderingen in het pensioenstelsel.’
Annuïteiten
Het is voor werknemers steeds meer zaak om het heft in eigen hand te nemen, omdat de vanzelfsprekendheid van een vooraf bepaalde pensioenuitkering verdwijnt. Volgens Van Santen groeit Nederland toe naar een systeem waarbij een pensioenfonds fungeert als een veredeld beleggingsfonds, zoals dat bijvoorbeeld in de Verenigde Staten allang het geval is. Van Santen concludeert in zijn onderzoek dat welgestelden ook meer dan arme huishoudens annuïteiten aanschaffen, zoals lijfrenteverzekeringen en koopsompolissen. ‘Dat is niet toevallig, want door economen is vastgesteld dat dat de meest rationele manier is om te sparen voor de toekomst.’
Meetfouten
Enquêtes onder lager opgeleide en minder vermogende huishoudens geven volgens Van Santen doorgaans onbetrouwbare resultaten over het spaargedrag. Vaak blijken mensen uit de lagere sociaaleconomische klassen niet te beseffen dat ze wel degelijk een vorm van annuïteiten hebben aangeschaft, of denken ze die juist wel te hebben terwijl het tegendeel het geval is. ‘Wij vinden een grote rol voor meetfouten: wij schatten dat 32 procent van de bezitters ten onrechte invult geen lijfrenteverzekering of koopsompolis te bezitten. Voor 12 procent geldt het omgekeerde: zij geven aan wel een lijfrenteverzekering of koopsompolis te bezitten, terwijl wij schatten dat ze in de groep niet-bezitters horen. Deze forse afwijkingen zijn onderhevig aan statistische onzekerheid, maar letterlijk genomen zou het percentage bezitters hiermee stijgen van 32 naar 56 procent.’ Van Santen heeft de resultaten van zijn onderzoek gecorrigeerd voor deze afwijking.
Zuid-Europa
Van Santen becijfert dat gemiddeld 48 tot 60 eurocent extra wordt gespaard voor elke euro daling in het verwachte pensioenvermogen. Binnen Europa varieert die compensatie van 15 eurocent in zuidelijke landen tot ruim 90 eurocent in het welvarende noorden. De negatieve gevolgen van een lager pensioen worden dus deels teniet gedaan, maar vooral in Zuid-Europa is de spaarreactie onvoldoende om dezelfde levensstandaard te garanderen. Van Santen: ‘Ik verwacht dat pensioenhervormingen in Griekenland, Italië en Spanje de meest desastreuze effecten zullen hebben, als gevolg van het uitblijven van genoemde spaarreactie.’
Curriculum Vitae
Peter van Santen (Dordrecht, 1985) studeerde Economics & Law aan de Universiteit Utrecht. Hij deed zijn promotieonderzoek bij het Institute for Economics, Econometrics and Finance van de Rijksuniversiteit Groningen. De titel van zijn proefschrift is ‘Precautionary saving, wealth accumulation and pensions. An empirical microeconomic perspective’. Promotor is prof.dr. R. Alessie en co-promotor dr. A. Kalwij. Van Santen is sinds september 2012 werkzaam als onderzoeker bij de centrale bank van Zweden in Stockholm.
Laatst gewijzigd: | 13 maart 2020 02:18 |
Meer nieuws
-
10 juni 2024
Om een wolkenkrabber heen zwermen
In Makers van de RUG belichten we elke twee weken een onderzoeker die iets concreets heeft ontwikkeld: van zelfgemaakte meetapparatuur voor wetenschappelijk onderzoek tot kleine of grote producten die ons dagelijks leven kunnen veranderen. Zo...
-
21 mei 2024
Uitslag universitaire verkiezingen 2024
De stemmen zijn geteld en de uitslag van de universitaire verkiezingen is binnen!