Fraternalis Amor
Aan het begin van de vijftiende eeuw gingen literatuurliefhebbers in de Nederlanden zich verenigen in rederijkerskamers. De rederijkers, hoofdzakelijk mannen, richtten zich op het schrijven, voordragen en opvoeren van gedichten en toneelstukken in de moedertaal. Ze wisselden hun teksten ook met elkaar uit om die van commentaar te laten voorzien. Rederijkerskamers waren competitief van aard, zowel binnen als buiten de muren van hun stad. Onderlinge krachtmetingen, landelijke wedstrijden en zelfs meerdaagse festivals waren populair vertier.[1] Vandaar dat de zinspreuk van de rederijkerskamer De Distelbloem uit Dendermonde, ‘Fraternalis Amor’ (Broederlijke Liefde), de lading van de georganiseerde rederijkerij van de Lage Landen goed dekt.
In deze virtuele tentoonstelling maakt u kennis met de grootste literaire beweging in de Nederlandse geschiedenis: de rederijkerij.[2] Aan de hand van oude drukken van Bijzondere Collecties worden invloedrijke rederijkers en populaire rederijkersgenres in vier diavoorstellingen belicht.
Ars poetica
De inrichting van de rederijkerskamers lijkt op die van een gilde. De deken of overman leidde het gezelschap. De prince (soms keizer) werd gezien als het hoofd van de kamer. Hij verstrekte kapitaal en loofde prijzen uit. De factor leidde de literaire activiteiten van de dichtvereniging. Dit hield onder meer in dat hij teksten schreef, toneelstukken regisseerde en soms zelfs muziek componeerde. De confreers waren de gewone leden die betaalden voor hun lidmaatschap en soms ook financieel moesten bijdragen aan bepaalde festiviteiten. Ten slotte waren de personagiën de leden die betaalden in natura. Zij werkten bijvoorbeeld als toneelacteur of figurant of hielpen mee aan de opbouw van het toneeldecor.
Een bekende factor was Matthijs de Castelein. Als literair leider van twee rederijkerskamers, Pax Vobis (Vrede zij U) en De Kersauwe, schreef hij De Const van Rhetoriken (1555), het eerste (en enige) handboek voor het maken van rederijkerspoëzie.[3] In 239 strofen zet De Castelein voor ‘alle ancommers ende beminders’ de ‘konst van rhetoriken’ uiteen en schrijft hij over de dicht- en toneelvormen die beoefend kunnen worden. Zo vindt men er voorbeelden, instructies en mogelijke onderwerpen die dichters kunnen gebruiken. Hij baseert zich hierbij op L’art de rhétorique van Jean Molinet, de Vlaamse rederijkerstraditie en de klassieke auteurs, met name Quintilianus, Cicero en Horatius.[4]
Het refrein
Een geliefd genre onder de rederijkers was het refrein of referein: een gedicht dat uit vier of meer strofen bestaat en waarvan elke strofe eindigt met een of twee identieke regels, ook wel stok of refrein genoemd. De laatste strofe wordt doorgaans aan de prince van de kamer opgedragen en heet daarom ook wel de prince-strofe. Een bijzondere refreinenschrijfster was de Antwerpse juf Anna Bijns. Deze Zuid-Nederlandse dichteres stichtte rond 1536 haar eigen school, Het Roosterken. Hier heeft ze tot 1573 lesgegeven. Bijns dichtte in de stijl van de rederijkers, maar omdat ze vrouw was kon zij geen lid worden van een kamer. Toch wordt Bijns wel als rederijkersauteur beschouwd.
Bijns zette zich af van de protestantse Reformatie en kwam tegelijkertijd op voor de katholieke moederkerk. Haar refreinen verschenen in druk dankzij haar contacten met Antwerpse franciscanen en haar anti-reformatorische opvattingen, met andere woorden: dankzij de goedkeuring van kerkelijke autoriteiten.[6] Anna Biins Konstighe Refereynen (1646), een postuum gepubliceerde refreinenbundel, kunt u raadplegen op de leeszaal van Bijzondere Collecties. Het boek geeft niet alleen een beeld van haar omvangrijke oeuvre, maar ook van het vrouwelijk schrijverschap en van de geloofsstrijd in de zestiende eeuw.
Een boertig kluchtspel
Kort, komisch en karikaturaal. De klucht was een veel beoefend rederijkersgenre. Een kluchtspel is een beknopt toneelstuk met een eenvoudig plot. De personages zijn doorgaans karikaturaal van aard en het spel staat vaak in het licht van overdaad of bedrog. De rederijkerskluchten boden de mogelijkheid om kritiek op de maatschappij te uiten en zaten bijgevolg vol met satirische elementen.[10] Een klucht werd geschreven om mensen aan het lachen te brengen en was in de zeventiende-eeuwse Republiek de meest opgevoerde vorm van humoristisch toneel.[11] In de Klucht van Buchelioen ’t Kaboutermannetge (1655) wisselen grove dialogen en listige gebeurtenissen elkaar moeiteloos af. Bedrog speelt hierin een grote rol: dochter Annetje misleidt haar nietsvermoedende vader en zijn naïeve knecht. Uiteindelijk zijn zij alle drie de dupe van haar listen. Een uitgebreid overzicht van de inhoud van het kluchtspel vindt u in de onderstaande diavoorstelling.
Moraliteit
Het spel van zinne of zinnespel was, net als het refrein en de klucht, een favoriet onder de rederijkers. Typerend aan dit belerende rederijkersgenre is de gedachte die de boodschap (zin) van het spel samenvat. Een zinnespel is een allegorisch toneelstuk waarin eigenschappen gepersonifieerd worden. In de zestiende eeuw verschenen doorgaans abstracte begrippen zoals ‘Ghelove’, ‘duecht’, ‘waerheijt’ en ‘licht’ als personages op het toneel. De bekendste personificaties waren de zogenoemde sinnekens: duivelachtige figuurtjes die de hoofdpersoon op het verkeerde been proberen te zetten. Veel zinnespelen werden geschreven voor en opgevoerd tijdens wedstrijden. De meeste werden gehouden tussen rederijkerskamers afkomstig uit één gewest of provincie.
Het beroemdste voorbeeld van zo’n wedstrijd vormt het Antwerpse Landjuweel van 1561, waaraan veertien rederijkerskamers uit Brabant deelnamen. Deze wedstrijd was georganiseerd door de plaatselijke rederijkerskamer De Violieren. Het festijn duurde maar liefst veertien dagen, telde naar schatting zo’n 5.000 deelnemers en vond voornamelijk plaats in de buitenlucht. Dit Antwerpse Landjuweel staat bekend als de grootste rederijkerswedstrijd die ooit gehouden werd. In Spelen van sinne vol scoone moralisacien vvtleggingen ende bediedenissen op alle loeflijcke consten (1562) staan tijdens het Antwerpse Landjuweel voorgedragen gedichten en opgevoerde toneelstukken. Wedstrijdbundels als deze bieden een unieke inkijk in het zestiende-eeuwse rederijkersbestaan.
Dankzij hun eigen bedrijvigheid en goede archivering, hebben de rederijkers een prachtig en veelomvattend oeuvre achtergelaten. De producten uit de rederijkerij zijn van onschatbare waarde. De rederijkersliteratuur biedt ons immers niet alleen inzicht in de literaire wereld, maar ook in het persoonlijke, religieuze, sociale en politieke leven tussen de middeleeuwen en de moderne tijd. Benieuwd geworden naar hun repertoire? Bekijk de lijst van Rederijkerswerken van Bijzondere Collecties.
Literatuur
[1] Herman Pleij. Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2007.
[2] Bart Ramakers, red. Confirmisten en rebellen. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2003.
[3] Dirk Coigneau. “Matthijs de Castelein: ‘excellent poëte moderne.’” In Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie Nederlandse Taal- en Letterkunde (1985): 451-475.
[4] Matthijs de Castelein. De Konst van Rhetoriken. Rotterdam: Felix van Sambir, 1612. uklu 'EP'EP E 242. Universiteitsbibliotheek Groningen.
[5] G.J. van Bork en P.J. Verkruijsse. “Castelein, Matthijs de.” In De Nederlandse en Vlaamse auteurs. Van middeleeuwen tot heden. Weesp: De Haan, 1985.
[6] Orlanda S.H. Lie. “Middelnederlandse literatuur vanuit genderperspectief. Een verkenning.” In Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letterkunde 117 (2001): 246-267.
[7] G.J. van Bork en P.J. Verkruijsse. “Bijns, Anna.” In De Nederlandse en Vlaamse auteurs. Van middeleeuwen tot heden. Weesp: De Haan, 1985.
[8] Herman Pleij. Anna Bijns van Antwerpen. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2011.
[9] Anna Biins Konstighe Refereynen. Antwerpen: Hieronymus Verdussen den Jonghere, 1646. uklu A 6558. Universiteitsbibliotheek Groningen.
[10] Karel Porteman & Mieke B. Smits-Veldt. Een nieuw vaderland voor de muzen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1560-1700. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2008.
[11] W.A. Ornée. “Het kluchtspel in de Nederlanden, 1600-1760.” In Scenaríum 5 (1981):107-120.
[12] Jan Barentsz. Klucht van Buchelioen ’t Kaboutermannetge. Amsterdam: Dirck Cornelisz. Houthaak, 1655. uklu 'EP'EP E 198. Universiteitsbibliotheek Groningen.
[13] Arjan van Dixhoorn. Repertorium van rederijkerskamers in de Noordelijke Nederlanden 1400-1650. DBNL, 2004. https://www.dbnl.org/tekst/dixh002repe01_01/.
[14] Jeroen Vandommele. Als in een spiegel. Vrede, kennis en gemeenschap op het Antwerpse Landjuweel van 1561. Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2011.
[15] Spelen van Sinne. Antwerpen: M. Willem Silvius, 1562. uklu 'EP'EP E 244. Universiteitsbibliotheek Groningen.
[16] Ruud Ryckaert. De Antwerpse spelen van 1561. Naar de editie Silvius (Antwerpen 1562) uitgegeven met inleiding, annotaties en registers. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2011.
Laatst gewijzigd: | 04 januari 2021 10:29 |