Skip to ContentSkip to Navigation
Universiteitsbibliotheek
Universiteitsbibliotheek Meer erfgoed Tentoonstellingen Digitale tentoonstellingen

Voorbij de kaart. De wereld buiten Europa beschreven in de Atlas van Blaeu

door Jeroen Bos

Achtergrond: de Atlas Maior van Joan Blaeu nader bestudeerd

Het is de hoogste tijd om de Atlas Maior van uitgever Joan Blaeu grondig te bestuderen. Een uitspraak die uitleg verdient. Hebben we het immers niet over misschien wel de bekendste atlas uit de geschiedenis? Het werk wordt internationaal beschouwd als het hoogtepunt van de zeventiende-eeuwse Nederlandse cartografie. Bij verzamelaars zijn losse kaarten van Blaeu nog altijd zeer gewild. Een intacte, en goed gepreserveerde, atlas leverde eind 2015 bij een veiling zelfs een recordbedrag van 831.000 euro op.

Een publicatie die vanaf het eerste moment tot de dag van vandaag als ‘uiterst kostbaar’ te boek staat en ondertussen voldoende is onderzocht. Dat gaat zeker op voor de 594 kaarten die de atlas telt. De afgelopen decennia zijn deze door historisch cartografen uitvoerig bestudeerd. Maar serieuze bestudering van de begeleidende teksten heeft nog maar mondjesmaat plaatsgevonden. De focus op de bestudering van de kaarten lijkt logisch. Want dat is waar een “atlas” nu eenmaal voor staat: een overzichtelijke verzameling van kaarten. Maar Blaeu voorzag zijn atlas – in navolging van andere uitgevers van cartografisch werk – ook van uitgebreide begeleidende teksten. De Nederlandstalige uitgave van Atlas Maior, de Grooten Atlas, telt bijna 4.000 pagina’s aan tekst. De Franse uitgave zelfs ruim 5.300.

De levens van vader Willem Jansz Blaeu (1571-1638), oprichter van de drukkerij, uitgeverij en boekhandel, en zoon Joan Blaeu (1598-1673) overlapten met het ontstaan en de ongekende bloei van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Het is in deze honderd jaar dat de Republiek vorm krijgt, zich los worstelt van het Habsburgse Spanje, en zelf een koloniale wereldmacht werd. Vanuit alle windstreken voeren schepen naar (met name) Amsterdam als internationale stapelmarkt. Het was ook in deze stad, aan het huidige Damrak, dat Blaeu zijn winkel had. Informatie over de gebieden overzee stroomde bijna letterlijk bij hem naar binnen.

Er was behoefte bij het Europese lezerspubliek aan nieuwe kennis over de landen en volkeren buiten Europa. Verslagen over de “ontdekkingsreizen” van Europese avonturiers en kooplui werden gedrukt, herdrukt en vertaald. Daarbij dikten de uitgevers de ooggetuigenverslagen vaak wat aan en werd er gepoogd een connectie te leggen met de overgeleverde kennis uit de Klassieke Oudheid of de Middeleeuwen. Ook mag de autoriteit van de Bijbel niet worden vergeten, zeker niet als het gebieden betrof die in bijbelse verhalen voorkwamen, zoals Palestina of Egypte.

Het was uit deze keur aan informatiebronnen – reisverslagen, overgeleverde kennis van de Klassieken én de Bijbel – dat Blaeu kon putten om zijn begeleidende teksten samen te stellen. Of liever: de redacteuren die de teksten voor hem opmaakten. Net zomin als Blaeu de kaarten zelf graveerde, moeten we ons voorstellen dat hij de 4.000 pagina’s zelf schreef. Blaeu superviseerde de operatie en zal ongetwijfeld steekproefsgewijs de teksten gelezen hebben alvorens er zijn goedkeuring en reputatie aan te hebben gegeven.

Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie

De hoogste tijd dus voor een kritische tekstanalyse. Maar waar te beginnen? Voor het 2023/24 werkcollege Voorbij de Kaart: Beschrijvingen van de buiten-Europese wereld in Joan Blaeu’s Grooten Atlas werd een twintigtal “buiten-Europese” regio’s uit de atlas geselecteerd om te worden bestudeerd door studenten van de opleiding Geschiedenis. De studie van deze teksten uit de atlas van Blaeu kent wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie. Zoals hierboven al vermeld heeft de focus van wetenschappelijk onderzoek naar de atlas(productie) van Blaeu voornamelijk gelegen op de kaarten. Het grondig bestuderen van de begeleidende teksten leert ons meer over hoe er in de vroegmoderne tijd geschreven werd over de landen en volkeren buiten Europa. Daarbij is het van belang in het oog te houden dat Blaeu geen origineel schrijver was, maar zijn teksten selecteerde uit andere bronnen. Hierin schuilt het wetenschappelijk belang. Welke bronnen gebruikte hij? Welke informatie werd overgenomen en welke kennis kwam (bewust) niet door de selectie? De historicus Djoeke van Netten wees hier al op door te wijzen op de rol van vroegmoderne uitgevers, zoals Blaeu, die zij bestempelt als ‘poortwachters’ van kennis. Volgens Van Netten waren uitgevers niet alleen doorgeefluiken van nieuwe kennis, maar waren ze ook in staat om (on)bewust, en om uiteenlopende redenen, informatie tegen te houden. Verder: kunnen we een positieve, negatieve, of neutrale beschrijving van de oorspronkelijke bewoners waarnemen in de teksten? Gevolgd door: kunnen we deze positieve, negatieve, of neutrale associaties ook verklaren? Tot slot: zien wij tegen het einde van de zeventiende eeuw het ontstaan van stereotype beschrijvingen van volkeren, en kunnen we de doorwerking van die stereotypering tot op de dag van vandaag terugzien?

U kunt zich afvragen: waarom nu juist Blaeu? Enerzijds was hij geen origineel schrijver. Hij selecteerde zijn teksten en putte uit andere bronnen. Anderzijds kan de terechte vraag gesteld hoeveel autoriteit en gewicht de teksten van Blaeu nu werkelijk hadden? De delen van de Atlas Maior, in welke taaluitgave ook, zijn doorgaans “schoon.” Daarmee wordt bedoeld: ze bevatten geen aantekeningen van vroegere eigenaren in de marges. De boekdelen waren vooral bedoeld om mee te pronken, niet zozeer om rigoureus te lezen en te bestuderen. Dit mag waar zijn, maar Blaeu’s Grooten Atlas is vanwege de omvang en de iconische status uitermate geschikt om deze vragen over te stellen.

Door zijn selectie van oudere en contemporaine bronnen kunnen we achterhalen welke informatie uitgevers (als Blaeu) het lezerspubliek wilden meegeven over regio’s en volkeren buiten Europa. Het telkens herhalen van teksten geeft deze gewicht (autoriteit) en zorgt op den duur dat deze het discours bepalen. Met zijn baanbrekende werk Orientalism (1978) opende literatuurwetenschapper Edward W. Said de ogen voor de wijze waarop “de ander” sinds de negentiende eeuw door Europeanen is beschreven en vormgegeven. Daarbij staat niet de daadwerkelijke locatie of de feitelijke geschiedenis van de bewoners centraal, maar de macht van de beschrijver om de locatie en beschrevenen te representeren in woord en beeld. De “ander” (lees: niet-Europeaan) wordt op dusdanige wijze gerecipieerd, hervormd en toegeëigend dat deze zichzelf niet, of in zeer vervormde staat, herkent. De postkoloniale kritiek van Said beperkt zich chronologisch tot een bespreking van het Europese discours sinds begin negentiende eeuw en geografisch tot de verhouding tussen Europa en de regio die we vanuit westers perspectief het Nabije of Midden-Oosten noemen. Het is de historicus Benjamin Schmidt die met het werk Inventing exoticism: geography, globalism, and Europe's early modern world (2015) de brug slaat tussen de inzichten van Said en vroegmodern (cartografisch) werk. Schmidt stelt dat moderne kritieken op het koloniale discours van de negentiende, en eerste helft van de twintigste eeuw, zoals die van E.W. Said, veronderstellen dat dit discours er was, maar ze missen het moment waarop deze ‘productie van koloniale kennis’ haar oorsprong had: in de vroegmoderne tijd. En dan met name, aldus Schmidt, in de drukkerijen van Nederlandse uitgevers. Zij creëerden door middel van cartografische producties een beeld van de wereld dat aangenaam exotisch aandeed en tegelijkertijd direct herkenbaar was. De Nederlandse uitgevers werkten voor een pan-Europees lezerspubliek en dit inzicht verklaart waarom atlassen met één en hetzelfde kaartbeeld zonder moeite in verschillende Europese taaluitgaves verschenen.

Maar dan de teksten. ‘Woorden doen ertoe.’ Met deze vanzelfsprekende, maar binnen onze context belangrijke, uitspraak spoort inhoudelijk directeur van het Nationaal Museum van Wereldculturen en VU-hoogleraar Wayne Modest onderzoekers, en met name studenten, aan zich af te vragen hoe een geschiedenis geschreven kan worden die recht doet aan de levens van de slachtoffers van het koloniale systeem. In de recent verschenen onderzoeksgids Nederlands kolonialisme van archief tot geschiedschrijving (2023) stelt Modest dat mensen zich bewust moeten zijn van hun taalgebruik waarbij koloniale termen uit het verleden regelmatig gemobiliseerd worden in het heden. Hoe om te gaan met problematische cultuurhistorische terminologie? Neem het woord “indiaan”. We weten allemaal dat dit een zeer omstreden term is, bedacht door Europeanen om oorspronkelijke bewoners van grote gebiedsdelen van het Amerikaans continent mee te labelen. Tegelijkertijd is het woord bijna onvervangbaar omdat het vaak ook als zelfidentificatie wordt omarmd door diezelfde bevolkingen. Modest pleit ervoor om kritisch na te denken over herkomst én huidig gebruik van woorden. Om zo een ‘gelijkwaardige en rechtvaardige wereld te scheppen.’

Het pleidooi van Modest echoot door in de Jansoniuslezing 2024, uitgesproken door UvA-hoogleraar Margriet Hoogvliet. Daarin komt ook een ander actueel aan bod: (nationale) trots. Aan de hand van teksten en kaarten over Afrika, Amerika en Azië in Blaeu’s Atlas Maior stelt Hoogvliet dat we ‘niet langer zonder meer de Nederlandse cartografie vanaf de zestiende eeuw kunnen bespreken als erfgoed waarop wij als samenleving trots kunnen zijn, want er zijn te veel duistere kanten die we niet zomaar kunnen negeren.’ Rondom de atlas van Blaeu hangt een sfeer van nationale trots. Dit is ook te herkennen in de Canon van Nederland. Vijftig belangrijke gebeurtenissen, of figuren, uit de Nederlandse geschiedenis vormen tezamen de zogeheten Canon van Nederland. De Atlas Maior is één van de vijftig vensters. Hoewel niet verplicht in het curriculum drukt de Canon toch zijn stempel op het primair en voortgezet onderwijs in Nederland. De atlas wordt bestempeld als ‘een pronkstuk’ en ‘een topper.’ Dat is wat generaties schoolkinderen wordt meegegeven over dit stukje (boek)geschiedenis. In lijn met Hoogvliet kunnen we ons echter afvragen of we wel kunnen spreken over een ‘topper’ als we het hebben over de atlas van Blaeu.

Bovenstaande rechtvaardigt een grondige tekstanalyse van de beschrijvingen in de Grooten Atlas en geeft het pionierswerk dat de groep RUG-studenten heeft verricht wetenschappelijke én maatschappelijke relevantie.

Ten geleide: Hoe de bijdragen te lezen?

De bijdragen over geselecteerde regio’s uit de Grooten Atlas kunt u beschouwen als eerste verkenningen. De studenten hebben onderzoek gedaan naar de wijze waarop de inheemse bevolkingen worden beschreven en ze geven daarvoor mogelijke verklaringen. Ook gaan ze in op de bronnen waar Blaeu zich op heeft gebaseerd. Vooral de actualiteit (of het gebrek daaraan) wordt hierbij aangestipt. Zoals hiervoor al aangegeven gaf Blaeu in veel gevallen verouderde informatie door. Tot slot wordt in elke bijdrage een leessuggestie gedaan voor verdieping. Dat kan specifiek gaan over verdieping in de behandelde regio. Maar ook kan gewezen worden op een groter, overkoepelend thema, zoals de wijze waarop buiten-Europese inheemse bevolkingen in vroegmoderne literatuur stelselmatig gemarginaliseerd zijn. Iedere bijdrage opent met een nummer, de titel van de kaart, en de titel van de tekstbijdrage zoals die in de Grooten Atlas is weergegeven. Het nummer verwijst naar het voor historisch cartografen onontbeerlijke referentiewerk Atlantes Neerlandici van C. Koeman (9 delen). Het tweede deel in de serie behandelt de atlassen in folio-formaat die Willem Jansz Blaeu en Joan Blaeu uitgaven. Met het “Koeman nummer” kunnen geïnteresseerden in de historische cartografie razendsnel de juiste kaart terugvinden. Datzelfde geldt tot op zekere hoogte voor de titel van de kaart. Tot op zekere hoogte, want kaarttitels werden vaak overgenomen door concurrerende kaartenuitgevers en zijn als zodanig dus niet uniek voor het kaartmateriaal dat in de Grooten Atlas is opgenomen. Met de titel van de tekstbijdrage kunt u snel de juiste passage in de delen van de Grooten Atlas achterhalen. We onthouden ons hier van pagina- (of folio)verwijzing, omdat de collatie van de atlas (licht) kan verschillen.

Laatst gewijzigd:05 juli 2024 14:34