Wie schrijft, die blijft nadenken
Door: Demian Vos
Veerle Baaijen is sinds 2012 universitair docent Taalbeheersing aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze is gespecialiseerd in schrijfprocessen: wat gebeurt er in het hoofd tijdens het schrijven? Hoe maken we deze processen meetbaar? Haar onderzoek richt zich op deze cognitieve processen, maar sinds kort is ze ook betrokken bij PhD-onderzoeken naar effectief schrijfonderwijs.
Schrijven als mentale gymnastiek
Of je er nou goed in bent of niet: iedereen weet dat er tijdens het schrijven van een tekst veel dingen in je hoofd gebeuren. Niet voor niets noemt Baaijen het een van de meest complexe mentale activiteiten die er zijn. Er komen veel verschillende denkprocessen aan te pas: je moet ideeën bedenken, voor die ideeën moet je geschikte formuleringen vinden en tegelijkertijd moet je ook nog rekening houden met de algehele samenhang van je tekst. Aan wetenschappers zoals Baaijen is het de taak om die schrijfprocessen te meten en inzicht te krijgen in het samenspel van al die activiteiten.
Toen Baaijen begon met haar promotieonderzoek waren er al verschillende ideeën over schrijfprocessen. Het bekendste en klassieke model (van Flower & Hayes, 1980) deelt alle activiteiten in drie categorieën in: plannen, formuleren en reviseren (je tekst herzien). Het verschil tussen een goede schrijver en een slechte schrijver is dat de goede schrijver meer inzet op de strategische processen, namelijk het plannen en reviseren. Een ander model (van David Galbraith) kijkt niet naar de kwaliteit van de teksten, maar naar het begrip dat de schrijver ontwikkelt tijdens het schrijven. Je kan een onderwerp namelijk beter begrijpen nadat je er een tekst over hebt geschreven. Zijn idee is dat je tijdens het schrijven je gedachten ordent en daardoor nieuwe ideeën opdoet.
Begrijpen door te schrijven
In haar promotieonderzoek The development of understanding through writing kijkt Baaijen naar schrijfprocessen, tekstkwaliteit én het begrip door schrijven, vanuit de overtuiging dat je alle benaderingen moet combineren om dichter bij de waarheid te komen. “Wetenschappers gingen er vaak van uit dat iemand die een tekst van hogere kwaliteit produceert ook automatisch veel begrip ontwikkelt tijdens het schrijven, maar mijn onderzoek heeft aangetoond dat deze twee dingen helemaal niet hetzelfde zijn. Er zijn heel andere processen nodig voor beide.”
Na haar promotieonderzoek is ze samen met David Galbraith gaan werken aan het dual process-model van schrijven. Volgens dit model is schrijven een samenspel van twee processen: een proces waarbij je kennis vormt en een proces waarbij je kennis organiseert: “Schrijven is niet alleen maar communicatief: je probeert ook je gedachten voor jezelf te ordenen en in woorden te vangen. Door tijdens het schrijven continu te reflecteren op je geproduceerde tekst, vorm je nieuwe ideeën.”
In de onderzoeken die Baaijen verrichte voor haar proefschrift, gaf ze de proefpersonen een schrijfopdracht en een van beide planningscondities: één groep moest van tevoren een bouwplan voor de tekst opstellen, de andere groep moest het houden bij een samenvattende zin. Haar hypothese was dat je minder nieuwe ideeën ontwikkelt als je je tekst van tevoren al hebt gepland, en dit werd ook bevestigd in de onderzoeksresultaten.
Het toetsenbord als meetinstrument
Na het geven van zo’n schrijfopdracht, moet je als wetenschapper de denkprocessen kunnen meten en analyseren. Je kan alleen niet gemakkelijk weten wat er in het hoofd van iemand anders gebeurt. Eén methode is om de schrijver te vragen om hardop te denken, maar deze taak zou het daadwerkelijke schrijfproces ook kunnen verstoren. Betrouwbaardere methodes zijn bijvoorbeeld eye-tracking of toetsaanslagregistratie.
Baaijen maakt vooral gebruik van die laatste methode: een programma registreert alles wat er op het toetsenbord van de proefpersoon gebeurt. Zo krijg je als onderzoeker niet alleen het eindproduct te zien, maar ook hoe de tekst tot stand is gekomen. Wanneer een schrijver een tijdje niet typt, betekent dat waarschijnlijk dat de schrijver de tekst aan het herlezen is of een pauze neemt om na te denken. Ook is interessant om te zien welke aanpassingen een schrijver doet, en of hij deze aanpassing gelijk verricht of pas veel later. Na het registreren van de toetsaanslagen analyseert het programma deze aan de hand van een algoritme, maar dit algoritme werkt volgens Baaijen niet altijd perfect: “Sommige proefpersonen drukken vaak één keer te veel op de spatiebalk en herstellen dit gelijk met de backspace-toets. Het algoritme ziet deze gewoonte als een revisieproces, maar die moet je er eigenlijk uitfilteren.” Baaijen vindt dus dat we niet blind kunnen vertrouwen op deze algoritmes en dat wetenschappers er kritisch mee moeten omgaan.
Zinvoller schrijfonderwijs
Baaijen houdt zich in haar eigen onderzoek vooral bezig met de theoretische kant van cognitieve processen tijdens het schrijven. Toch heeft haar onderzoek implicaties voor het schrijfonderwijs en is ze er op verschillende manieren mee bezig. Zo was ze betrokken bij het promotieonderzoek van Jeroen Steenbakkers, over formuleeronderwijs en bewuste geletterdheid: “Vaak richt het schrijfonderwijs zich op juist en onjuist taalgebruik, maar het is veel zinvoller om te analyseren hoe bepaalde formuleringskeuzes leiden tot een aantrekkelijke of juist onaantrekkelijke tekst. Zo ben je veel bewuster bezig met taal.” Ook in het onderzoeksatelier dat zij in de bachelor NTC verzorgde, legde ze de link met het onderwijs: de studenten moesten een lessenserie over schrijven ontwikkelen op basis van de theorie van Baaijen en Galbraith, en daar vervolgens de effecten van meten.
Er is momenteel veel aandacht voor de dalende leesvaardigheid in Nederland, maar ook de schrijfvaardigheid daalt. Die afname is volgens Baaijen minstens zo zorgelijk: “Wat betreft cognitieve activiteit, zijn lezen en schrijven twee kanten van dezelfde medaille. Het is ontzettend belangrijk dat je jezelf leert uitdrukken in geschreven taal.” Dat hoort zich volgens Baaijen niet te beperken tot het vak Nederlands: schrijven kan bij ieder schoolvak worden geoefend, ook bijvoorbeeld als je bij biologie een ingewikkeld begrip in simpele taal moet uitleggen. “Het wordt gezien als een schoolse vaardigheid, maar ik vind het fundamenteler dan dat. Zonder taalvaardigheid kan je niet functioneren in de maatschappij.”
Laatst gewijzigd: | 30 januari 2025 10:06 |