Groteske taal: “Als je iets in heel veel woorden kunt zeggen, dan moet je het vooral niet in weinig woorden doen.”
Door: Demian Vos
Femke Kramer is universitair docent aan de Rijksuniversiteit Groningen, waar ze onder meer college geeft in creatief schrijven, retorica en presentatievaardigheid. Hoewel ze als onderzoeker ooit is begonnen in de historische letterkunde met als specialisatie het komische theater in de zestiende-eeuwse Nederlanden, kenmerken Kramers onderwijs en onderzoek zich inmiddels door benaderingen die de grenzen tussen de disciplines van de neerlandistiek overschrijden.
Groteske taal in rederijkerskluchten
In 2009 promoveerde Kramer op het proefschrift Mooi vies, knap lelijk, over ‘grotesk realisme’ in rederijkerskluchten van de 16e eeuw. De rederijkers waren (amateur)dichters die zich organiseerden in verenigingen, zogeheten ‘rederijkerskamers’. Kramer analyseerde voor haar proefschrift een corpus van 77 kluchten. Deze korte, komische toneelstukken zijn volgens haar geschreven in ‘groteske’ taal. De rederijkers stoffeerden hun toneeldialogen namelijk met overdadige en kleurrijke taalcreaties: “Als je iets in heel veel woorden kunt zeggen, was het idee, dan moet je het vooral niet in weinig woorden doen.” Ook werd er in rederijkerskluchten veel gescholden, gevloekt en gedreigd met vreselijke geweldadigheden.
Grotesk-realistisch is ook de fascinatie met lichamelijkheid die uit de kluchtenanalyse naar voren kwam. Die doet zich bijvoorbeeld voor als personages uitgebreid de toestand van hun lichaam beschrijven als ze honger hebben, of boos of bang zijn. Volgens Kramer zijn deze verschijnselen symptomen van een experimentele fase in de cultuur: “Het is een tijdelijke esthetisering van wat in stabiele cultuurfases als lelijk en ongepast wordt beschouwd. Na de zestiende eeuw werd er afstand van genomen en werden de groteske elementen gemarginaliseerd.” De bloei van dit grotesk realisme kan volgens Kramer worden verklaard uit de explosief toenemende geletterdheid in de vroegmoderne periode. Rederijkers kwamen uit lagen van de bevolking die van oudsher niet allemaal met kunst en literatuur in aanraking kwamen. Met hun nieuwverworven schriftelijke taalvaardigheid konden ze hun eigen ‘volkse’ thema’s verheffen tot stof waar je literatuur en toneel over kunt maken.
In de jaren 1990 bracht Kramer met enige regelmaat kluchten uit haar corpus tot leven. Samen met een collega en studenten Nederlands begon ze de toneelgroep Marot, die al gauw ook internationaal naam maakte. “De historische theaterwetenschap is een internationaal vakgebied, met congressen die vrijwel altijd gepaard gaan met theaterfestivals. Ik ging daar dan heen als wetenschapper om een presentatie te geven, maar als theatergroep werden we ook uitgenodigd om op het bijbehorende festival te spelen.” Marot speelde de stukken in een hertaling naar modern Nederlands, maar het groteske aspect van de taal werd zo veel mogelijk behouden.
Taalbeheersing
Kramer is ook een tijd werkzaam geweest binnen de leerstoelgroep voor taalbeheersing, waar ze onder andere onderzoek deed naar de didactiek van schrijf- en presentatievaardigheid. Voor dit laatste laat ze zich graag inspireren door inzichten uit de klassieke retorica. “Eigenlijk zou iedere moedertaaldocent het eerste-eeuwse retoricahandboek De opleiding van de redenaar van Marcus Fabius Quintilianus moeten lezen.” Ze laat zich niet beperken door de grenzen tussen de deeldisciplines van de neerlandistiek en kijkt liever naar wat het beste werkt voor het onderzoek dat ze wil doen. Dat levert soms multidisciplinair onderzoek op, zoals blijkt uit haar artikel ‘Disenchantment of the Word in Sixteenth-Century Farce’, gepubliceerd in 2023. Hierin belicht ze rederijkerskluchten vanuit de pragmatiek, het vakgebied dat taaluitingen bestudeert als handelingen die iets teweegbrengen.
Ze analyseerde voor dit artikel kluchtscènes waarin een exorcisme wordt uitgevoerd om een kwade geest te verdrijven, iets wat in zo’n scène totaal belachelijk werd gemaakt. Het ligt voor de hand om te denken dat de rederijkers hiermee de spot dreven met Rooms-Katholieke rituelen. Kramer denkt echter dat de spotternij gericht was tegen de onderliggende overtuiging van exorcisten en hun cliënten: dat woorden zelfstandige krachten zijn die op zichzelf de wereld kunnen beïnvloeden. Met hun spot ontkrachtten de rederijkers het geloof dat de kracht van taal in de woorden zelf zit in plaats van de gebruiker.
Environmental Humanities Network
Samen met collega’s richtte Kramer in 2022 het Environmental Humanities Network op, vanuit de overtuiging dat je voor de aanpak van planetaire crises niet alleen technologische en bètawetenschappelijke kennis nodig hebt maar ook inzichten uit de geesteswetenschappen. Ecolinguïstiek is een voorbeeld van zo’n geesteswetenschappelijk perspectief: welke taalgebruikspatronen dragen bij aan een natuurinclusief wereldbeeld, en welke doen er juist afbreuk aan? In veel alledaagse taal zit een ideologie besloten waarin bijvoorbeeld levende wezens als gebruiksartikelen worden voorgesteld. “We zitten gevangen in een manier van praten over de natuur in termen van economische of materiële waarde. Als je het woord ‘vlees’ gebruikt, vergeet je gemakkelijker dat het om een dier gaat.” In de masteropleiding Neerlandistiek geeft ze een onderzoekstutorial over dit vakgebied. De studenten onderzoeken in zo’n tutorial bijvoorbeeld hoe de beleving van de natuur tot uitdrukking komt in romans. In haar eerstejaarscursus Creatief Schrijven gaat een groepje studenten verhalen schrijven over het natuurgebied De Onlanden. “De opdracht is om stem te geven aan het niet-menselijk leven en de natuurlijke elementen in dit gebied.”
Het thema natuur en milieu is tegenwoordig ook een aandachtspunt in de historische letterkunde. Momenteel onderzoekt Kramer enkele zestiende-eeuwse teksten waarin je vroege ‘ecokritiek’ kunt herkennen. In 1582 schreef Jeronimus van der Voort een tractaat waarin hij alle ellendige aspecten van het menselijk bestaan tegenover ‘de gelukzaamheid der dieren’ plaatste. Anders dan mensen zijn dieren volgens de auteur zelfredzaam, organiseren ze hun leven op verstandige wijze en halen ze zichzelf geen rampspoed op de hals. Een tijdgenoot van hem gaf rond 1600 uitdrukking aan grote zorgen over schade aan de natuur door ontbossing, ontginning, overbegrazing en onverantwoorde jachtpraktijken in de enorme wildernis die zich destijds uitstrekte in de kustregio van Holland. Verrassend dat sommigen toen blijkbaar al vonden dat de natuur tegen de mens in bescherming moest worden genomen, aldus Kramer: “Het is belangrijk dat je steeds weer nieuwe dingen blijft ontdekken in je culturele erfgoed.”
Laatst gewijzigd: | 07 november 2024 14:44 |