Pater, vader of father?
Datum: | 05 november 2024 |
Er zijn heel veel gevallen van woorden te bedenken die enorm op elkaar lijken. Neem nou pater, vader en father: het zou onzin zijn om niet te vermoeden dat die woorden op de één of andere manier iets met elkaar te maken hebben.
Tijdens mijn studie Grieks en Latijn ontdekte ik regelmatig dit soort woorden die wel heel erg lijken op Nederlandse woorden. Dit wekte mijn nieuwsgierigheid. Hoe kan het dat het Nederlands nu nog woorden heeft die wel heel erg op Griekse woorden lijken? En dat sommige woorden weer op Engelse woorden lijken? En hoe kan het dan dat die woorden wel op elkaar lijken, maar dat ze toch flink veranderd zijn? Kortom, wat voor soort reis legt een woord van duizenden jaren geleden af om tegenwoordig in een iets andere vorm nog op te duiken? Tijdens de studie Nederlands kreeg ik antwoorden op die vragen.
Taalfamilies
Bij het vak Klankleer leerden we dat veel talen familie van elkaar zijn. Het Grieks, Latijn, Frans, Nederlands en zelfs het Sanskriet behoren tot dezelfde taalfamilie: de Indo-Europese taalfamilie. Ze hebben dus allemaal een gezamenlijke voorouder: het Proto-Indo-Europees (PIE). Natuurlijk hebben die talen enorm veel veranderingen ondergaan en lijkt het Nederlands niet precies op het Latijn, maar hun familieband is wel de reden dat ik sommige woorden herkende. Neem bijvoorbeeld het woord veer. Het lijkt erg op feather in het Engels. Vanaf feather is het weer niet een hele grote stap naar het Sanskriet: pátra-. Dat lijkt weer op ptéron in het Grieks. Taalkundigen hebben door die gelijkenissen ontdekt dat al deze woorden van hetzelfde woord in het PIE afstammen: “*péth₂r̥”.
De eerste verklaring voor mijn herkenning was gevonden: de talen zijn familie. Maar hoe kan het dan dat Nederlandse woorden van vandaag de dag toch zó anders zijn dan die van honderden jaren terug?
Taalverandering
Tijdens Klankleer leerden we ook naar taal te kijken als systeem van klanken, die allemaal op een eigen manier worden gemaakt. De verklaringen voor veranderingen binnen de Nederlandse taal vloeiden al vrij snel voort uit dat systeem. We begrepen vrij gauw waarom een “b” sneller in een “p” verandert, toen we eenmaal wisten dat sommige klanken op specifieke plaatsen worden gemaakt: sommige woorden maak je voor of achter in je mond, met je strottenhoofd, tong of in je keel. Zowel de 'b' als de 'p' maak je met je lippen. Toch is er een verschil: het gebruik van je stembanden. Voel maar eens bij je keel bij het maken van de klanken “b” en “p”: bij de “b” trillen je stembanden wel, bij de “p” niet. Eigenlijk komt die verandering dus voort uit luiheid. Een “p” kost immers minder moeite dan een “b”.
Veel van de veranderingen zijn dus simpelweg te verklaren vanuit de genoemde principes van klank en uitspraakgemak. Ik bleef echter nieuwsgierig naar de veranderde woorden in de talen waarover ik bij mijn studie Grieks en Latijn leerde. Konden de klankwetten die ik bij Nederlands leerde ook de verklaring zijn voor veranderingen van een woord uit een andere taal, uit een andere tijd?
Universele wetten
Mijn nieuwe kennis over klankveranderingen en taalveranderingen deed mij opnieuw kijken naar de woorden uit andere talen. Ik kon met deze kennis verklaren hoe het woord vader uit pater kon zijn ontstaan. De verklaring bleek misschien wel de beroemdste klankwet die ooit is opgesteld: de Wet van Grimm. Jakob Grimm, met zijn broer bekend van de sprookjes, formuleerde in 1822 een regel voor PIE-talen. Hij ontdekte dat klanken waarbij je een soort ontploffing van lucht in je mond tot stand brengt, zoals de “p”, op enig ogenblik zijn veranderd. Deze “plofklanken” werden bij de Germaanse talen zoals het Duits en Nederlands klanken waarbij je de lucht niet laat ploffen, maar een beetje hindert. Probeer maar eens een “p” of “b” te maken en vergelijk dat met een “wrijfklank” als de “f” of een “v”. Dat is dus de reden dat de “p” van pater in zowel het Nederlands, als het Engels in een “v” of “f” is veranderd. Daarbij werd de “t” ook een “th” in het Engels, wat ook een wrijfklank is.
Het vak Klankleer gaf mij de middelen om op een nieuwe manier naar talen te kijken. Het deed mij inzien dat sommige talen familie van elkaar zijn en dat hun verschillen en overeenkomsten meestal te verklaren zijn vanuit universele klankwetten, die duizenden jaren geleden golden en vandaag de dag nog steeds gelden. Zo kan het dat een woord van het ene (taal)familielid uit een heel ander deel van de wereld duizenden jaren later in een iets veranderde vorm tóch weer opduikt bij een ander (taal)familielid.