Geschiedenis FRW: Het Geografisch Instituut - Oude Boteringestraat 44
Het Geografisch Instituut is het grootste deel van de jaren vijftig gehuisvest in een historisch pand aan de Oude Boteringestraat 44. Tegenwoordig is dat het ‘bestuursgebouw’ van de universiteit, dat wil zeggen dat het College van Bestuur er resideert, en de Universiteitsraad en het College van Decanen er vergaderen.
Werken op het Geografisch Instituut
(door Wander de Jong )
Op een grauwe najaarsdag in 1957 belde ik te 8 uur 25 aan de monumentale deur van het monumentale pand Oude Boteringestraat 44. Dat pand, toen nog niet bezet door ‘Bureau’ en ‘Raad’ der Universiteit, was vol universitaire instituten; het Geografisch Instituut van prof. dr. H.J. Keuning was één kamer groot. Ik zou daar straks werkzaam zijn; de eerste personele uitbreiding voor sociale geografie. Enig schriftelijk touwtrekken met het ‘Bureau’ was, na omstandig beraad, tenslotte in mijn financiële voordeel beslecht met een Gronings compromis: in plaats van minder, zou het salaris nu maar liefst negentien gulden en acht cent méér gaan bedragen dan in mijn vorige werkkring. Nu was ik op het bordes, wachtend in de galm van de koperen bel, klaar om ‘in dienst te treden’ bij de Rijksuniversiteit te Groningen. Een verbaasde werkster liet mij aarzelend binnen. Er was niemand in het holle huis om mij de weg te wijzen in de mij volstrekt vreemde ruimtelijke en inhoudelijke situatie van pand en instituten. Ronddolend, vond ik op eigen kracht ‘de’ kamer. Op de schoorsteenmantel vier jaargangen Tijdschrift Aardrijkskundig Genootschap - of waren het er vijf? Ik ving er aan mij te oriënteren, om mij daarna, uren, dagen, maanden, jaren, te gaan bezighouden met wat, elk nieuw moment weer, het éérst noodzakelijk was, in deze toestand. Aanvankelijk - en nog lang daarna - was dat met àlles.
‘Wat zal mijn taak worden, professor?’ had ik gevraagd bij het kennismakingsgesprek, enkele maanden geleden. ‘Och’, was het onvergetelijke antwoord geweest, ‘dat wijst zich vanzelf wel.’ En waarachtig dat deed het! Van bibliotheekopbouw en literatuurlijstvoorstellen via ‘budget’ en correspondentie en studietoelage-adviezen tot onderwijs ‘Amerika’, óók aan economen, en óók referaten, kaartanalyse jawel, en tentamens ‘Wereld’ en, iets later, óók didaktiek en hospitia en tot steeds meer landelijke commissies en vergaderingen en een tijdschriftredactie, en tot alle excursies in binnen- en buitenland toe. Och lieve Heer, mijn arme hoofd liep om, want 's avonds, op een plank over de armen van een grote stoel, pàl voor de potkachel, schreef ik die eerste winter ook nog een véél-te-dikke kopij voor mijn ‘Verenigde Staten van Amerika’ die, aanzienlijk beknopter herschreven in het jaar daarop, tenslotte verscheen in ‘Panorama der Wereld’-deel III.
Het werken op het instituutje ontplooide zich, van de tweede of derde dag af, op een kleine, afgelegen zolderkamer - twee mooie trappen op, een deur, een ladderachtige trap, een oversteek over de krakende zoldervloer, een knarsdeur: de stille dakkamer. Eigenlijk was die voor een zekere Hermans , fysisch geograaf, maar die kwam daar vrijwel niet, dus dan maar voor mij. In die volstrekte, hoge alleenheid - enig heimwee inslikkend naar het fraaie, naar eigen wensen gebouwde en ingerichte Haagse aardrijkskundevaklokaal dat ik lichtvaardig had opgegeven - heb ik dagen ‘gekampeerd’ en broodjes van bakker Bolt gekauwd vóórdat ik door niet-geografische ‘derden’ werd ontdekt en naar de interdisciplinaire koffiekelder gevoerd, die er óók bleek te zijn.
Bosjesmannen en bikini's
(door Chris van Welsenes; student 1954-1959)
Het gebouw aan de Oude Boteringestraat 44 was een prachtig pand, met aan de voorzijde een gobelinkamer, die als ontvangstvertrek door de hoogleraren-directeur van de drie studierichtingen werd gebruikt. Daarachter bevond zich in de centrale hal een collegezaal en aan de tuinzijde een nog grotere met een verhoogd podium. Op de eerste verdieping bevond zich nog een kleinere collegezaal, en werden de overige vertrekken gebruikt als werkvertrekken voor de diverse stafleden, evenals de kamers op de zolderverdieping. Links in de hal bevond zich het kantoor van het secretariaat van de drie studierichtingen. Vandaar voerde een trap naar beneden naar het domein van de heer De Koe, de huismeester die o.a. ook zorg droeg voor de koffiekelder. Tevens leidde deze weg naar de prachtige tuin, waar zich aan het uiteinde het koetshuis bevond, dat ook bereikbaar was via een toegang achter langs het Academiegebouw en als fietsenstalling werd gebruikt.
De tuin werd onder meer door de antropoloog dr. A.H.J. Prins gebruikt voor de instructie boogschieten. Diverse culturen waar jacht een belangrijk onderdeel van het bestaan vormde, kenden zeer verschillende technieken. We leerden van Prins bijvoorbeeld dat ‘Bosjesmannen uit de Kalahari niet beschikten over hout dat lang en sterk genoeg was om krachtige bogen van te maken.’ De Kalahari had nu eenmaal niet de juiste fysische omstandigheden voor boomgroei van enige importantie. Voor hen was de enige manier om met succes op wild te jagen met kleine boogjes en gifpijlen, die het wild verlamden. Ruitervolken ontwikkelden weer heel andere technieken. Dr. Prins introduceerde ons dit aspect van de materiele technieken op praktische wijze in de Instituutstuin. Tevens maakte Prins gebruik van een vitrine die zich op de grote entresol in het trapportaal naar de bovenverdieping bevond. Deze vitrine leende zich bij uitstek om afbeeldingen, kaarten en foto's van onderwerpen die aan de orde kwamen toe te lichten. Zodoende had Prins in het kader van zijn hoorcolleges over volken van Centraal Afrika, tal van foto's ter illustratie uitgelegd. Doch vele volkeren uit Centraal-Afrika kleedden zich nogal luchtig. Waarop Hermans samen met een van de economen de expositie wat is gaan opvrolijken door van kleurig vloeipapier op kunstzinnige wijze bikinietjes te knippen om de gefotografeerde dames wat netter te kleden. Dit openbaarde en lokaliseerde de aanwezigheid van enkele gevoelige tenen ...
Het boek 'Keunings Erfenis - Beelden uit de geschiedenis van de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen' is geschreven door emeritus hoogleraar Piet Pellenbarg en geeft de geschiedenis weer van de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. Een bewogen geschiedenis, een mooie geschiedenis, en één vol met herinneringen. Het beslaat de periode van 1948, waarin de benoeming plaats vindt van dr. Henk Keuning tot hoogleraar economische en sociale geografie, tot het jaar 2018, afsluitend met een doorkijk naar de hedendaagse Faculteit.
Dit is de derde in een reeks van zes publicaties over het boek 'Keunings Erfenis' die om de week op de website van de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen geplaatst zullen worden.
Laatst gewijzigd: | 25 februari 2020 10:25 |
Meer nieuws
-
22 oktober 2024
De dreigende kloof op het platteland
Het valt wel mee met de veronderstelde kloof tussen stad en platteland, vindt Felix Pot. ‘Er dreigt eerder een kloof óp het platteland: tussen autobezitters en mensen die niet over eigen vervoer beschikken.'
-
25 september 2024
Slimme energietransitie vraagt om inclusieve aanpak
RUG-wetenschapper Christian Zuidema vertelt over hoe we samen kunnen overstappen naar een duurzame samenleving. Een slimme transitie vraagt om een betere verdeling van de voor- en nadelen, betoogt hij.
-
22 augustus 2024
NWO kent subsidie toe aan groot onderzoek naar relatie tussen platteland en stad
De relaties tussen platteland en stad zijn afgelopen jaren onder druk komen te staan en vragen om toekomstbestendige ruimtelijke oplossingen. Daarom onderzoekt het Fertile Soils project, waarin 10 kennisinstituten en 30 praktijkpartners...