Rijksuniversiteit Groningen
Rugbalk
Reacties op DEZE pagina Abonneren op email bij wijziging 23 Jan 2003

Het Rekencentrum aan de Grote Appelstraat, 1964-1972

Herinneringen aan de tijd toen het Rekencentrum de plaats was waar iedereen naar toe kwam om te rekenen en te tekenen.

Jan Kraak j.kraak@rc.rug.nl

Medio 2002 verhuist het Rekencentrum (RC) naar de Zernikeborg, een gebouw met een - in de woorden van oud-directeur Wim Liebrand - "sexy" uitstraling. Later zal men misschien opmerken dat de Zernikeborg een symbool was van de hooggespannen ICT-verwachtingen rond het jaar 2000. Het is het vierde onderkomen van het RC dat in 1958 nederig van start ging met de ZEBRA in het souterrain van het wiskundig instituut aan de Reitdiepskade.

In 1964 verhuisde het RC naar de voormalige kledingfabriek Menco aan de Grote Appelstraat: een zijstraat van de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat. Wie in de verkiezingstijd van 1971 door deze straat kwam op weg naar het RC zal zich vast wel de oude dame, gezeten onder een uitdagende poster (voorjaar 2002 te zien in het Universiteitsmuseum), herinneren.
De derde locatie, op Landleven 1, werd in 1972 betrokken. In mijn serie over computerpioniers wil ik hier wat herinneringen ophalen over het RC aan de Grote Appelstraat, waar ik in 1970 kwam te werken. Het RC was speciaal ingericht voor de tweede computer van de RUG: de Telefunken TR4, afgekort tot TR4.

Tijdsbeeld uit de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat, vlakbij het Rekencentrum, tijdens de verkiezing van 1971

Ponskaarten

De TR4, die in 1964 voor drie miljoen gulden is aangeschaft, had een rekensnelheid van ongeveer 0.15 Mips, dat was 100 maal zo snel als de ZEBRA. Het geheugen, bestaande uit ferriet magneetringetjes, was ongeveer 30.000 woorden van 48 bits, dus ongeveer 180 KB in totaal. Dit is vergelijkbaar met een 8088 PC uit 1984. De huidige capaciteit van de computers van het centrum voor High Performance Computing en Visualisatie (HPC &V) is momenteel 10 000 000 zo groot, zowel in rekenkracht als in geheugen. De regel dat de capaciteit zich elke 1.8 jaar verdubbelt, gaat hier goed op.

Programma's en data voor de TR4 moesten in de vorm van ponskaarten worden ingevoerd. Een ponskaart, ter grootte van een dollarbiljet uit de tijd van Abraham Lincoln, had 80 kolommen waarin via geponste gaten de tekens 0..9, A..Z en enkele speciale tekens gecodeerd konden worden. De TR4 kende geen kleine letters, morren daarover zou a-technisch zijn beschouwd. Het woord 'gebruikersvriendelijk' bestond nog niet. De ponsingen werden met grote elektrische ponsmachines aangebracht. In bakken van verschillende afmetingen bewaarde je de ponskaarten. Beginners liepen met een heel klein bakje. Maar de geoefende programmeurs, met ontzag bekeken door nieuwkomers, zag je soms zeulen met grote metalen bakken.
De uitvoer van programma's werd met complete regels tegelijk gedrukt op de zogenaamde regeldrukker met een snelheid van ongeveer 1200 regels per minuut - moderne laserprinters werken niet veel sneller. Dat afdrukken ging met geluid gepaard dat afhing van de regellengte. Sommigen konden daarom hun eigen programma herkennen aan het afdrukritme.

Tekenen

Omstreeks 1965 werd het eerste primitieve tekenapparaat, de DYMEC, aangeschaft waarmee via een rubberen stempeltje markeringstekens op bepaalde (X,Y)-posities op ruitjespapier konden worden geplaatst. Ook toen al was het een aandoenlijk traag apparaat, met een karakteristiek tjsok-tsjok geluid.

Voor 1970 is de DYMEC vervangen door de veel snellere Benson-Lehner plotter, waarmee via een pen getekend kon worden op een rol speciaal papier dat aan de randen was voorzien van gaten voor het bewegingsmechanisme. Toen op een keer het plotterpapier op was, haalde een ongedurige hoogleraar bij een bakker een stuk van de rol van het papier waarin vroeger brood werd verpakt. Een ondergeschikte liet hij daarin gaten maken, zodat het op de plotter zou passen, waarna hij de dienstdoende operateur overhaalde het aldus gemaakte 'plotterpapier' te gebruiken. Het gevolg van de exercitie was evenwel dat de plotter door de onjuiste plaatsing van de gaten volledig in het ongerede raakte.

Kop van artikel uit het Nieuwsblad van het Noorden, 1964.

Nooit zóveel aandacht

De ingebruikname van de TR4 in 1964 ging met deftig feestgedruis gepaard. Het moet een mooie dag geweest zijn in het leven van directeur dr. Donald W. Smits (1919-1998) die later tevens hoogleraar in de programmering werd. Waarschijnlijk heeft een computer nooit zóveel aandacht gekregen in de lokale pers als toen. Er verschenen grote artikelen met koppen als "Rekenmachine: 4.800.000 maal zo snel als met een potlood", "Fabelachtig snel rekenen", "Groningen in de vaart der wetenschap", "Geen brein maar geheugen" etc.
Toen het RC zijn deuren open zette voor het publiek, stroomde dat in grote getale toe. Ik was daar bij. Als student Natuurkunde, die gewend was aan indrukwekkende apparatuur, was ik evenwel niet zo onder de indruk. Verder vond ik de demonstratie van de -in het brave- strippende Nellie, waarvan de opeenvolgende contouren op de regeldrukker werden afgedrukt wat oubollig. Ook vond ik de RC-mensen die zich daar om verkneukelden een beetje kinderachtig. Nu ik al geruime tijd op het RC werk, heb ik begrip gekregen voor het heel specifieke plezier om technische nieuwigheidjes.

Recente foto van het gebouw Grote Appelstraat 10 dat van buiten niet is veranderd. Rechts de ingang met schuin daarboven de smalle ramen van de gebruikersponskamer. Ervoor vlnr. Hans Kelders, Hayko Wind en Herman Beekman, RC-medewekers van een jongere lichting.

Klanten

Ik vervolg nu met een rondleiding door het gebouw. Links naast de hoofdingang zetelde portier Eltink die ook de omroepinstallatie bediende. Het was even wennen om mezelf als 'Heer Kraak', want voornamen werden nog niet gebruikt, te horen omroepen. De Zernikeborg moet het overigens doen zonder deze voor het RC zo specifieke installatie, waar bezoekers altijd van opkijken.

Naar links afbuigend kwam je in een soort portaal waarin de computergebruikers - toen klanten genoemd - hun resultaten konden ophalen en nieuwe programma's op een, nog steeds in gebruik zijnd, karretje konden zetten voor verwerking door operateurs. Nog steeds kon je, net als in de ZEBRA-tijd, je probleem geheel door het RC laten uitvoeren. Maar door de komst van de hogere programmeertaal ALGOL 60 waren steeds meer gebruikers zelf gaan programmeren. Veel klanten gingen vooraf en na afloop van hun werk op een instituut bij het RC langs op de fiets - de universiteit hoefde toen nog geen fiets-acties te voeren. Eén klant, die een speciale plotter op het RC gebruikte, heeft dat dagritme tot voor enkele jaren volgehouden. Sommige klanten namen in grote boodschappentassen, van het type waarin je nu daklozen hun hele hebben en houden mee ziet vervoeren, de uitvoer voor een heel instituut mee.

Maquette rekenhal met de TR4 tegen de achterwand.

Rekenhal

In het portaal kwam je via klapdeuren in de rekenhal, waarvan een maquette bewaard is gebleven. Tegen de achterwand stond de Telefunken TR4, met de afmetingen van een ouderwetse linnenkast, de mahoniehouten deuren versterkten die indruk nog. De bediening ging via een soort schrijfmachine. De oplichtende rekenregisters maakten de meeste indruk op de bezoekers. Via programma's in TEXAS, de assembler van de TR4, kon je de rekenregisters volgens vaste patronen laten oplichten. Zo kon je een lichtkrant maken. Op dezelfde manier kon je muziek maken met de radio-ontvanger die de signalen van de TR4 opving.

Dicht bij de ingang bevond zich de ponskaartenlezer voorzien van een soort glijbaan waarvan de verschillende programma's in volgorde naar het inleesmechanisme gleden. Het was zaak om goede maatjes te zijn met de dienstdoende operateur, want die kon dan als je haast had, de plaats van je stapel ponskaarten in een gunstiger positie brengen.

 

Projecties van boemerangbanen, getekend met de eerste DYMEC stempelplotter, uit het Scientific American artikel van Felix Hess, 1968.

DENZO en Stalinorgels

Eens noemde schipper Davids uit Stadskanaal zijn schip DENZO: Dag En Nacht en 's Zondags Ook. DENZO gold eveneens voor de openingstijden van het RC dat toen een stimulerende laboratoriumachtige omgeving was, waar niet te veel geregeld was en waar daarom veel mogelijk was. Directeur Smits heeft daar een groot aandeel in gehad. Sommige gebruikers waren tot 's avonds laat op het RC te vinden. Scheikundigen leerden zelf de TR4 te bedienen om zo op zondag ongestoord te kunnen rekenen. 

De twee natuurkundestudenten Felix Hess en Lambrecht Kok waren er vaak. Lambrecht hielp Felix met de programmering van het eerste wiskundige model voor de terugkerende beweging van de boemerang, hetgeen leidde tot een publicatie in de Scientific American in 1968. Felix is thans kunstenaar, onlangs had hij een overzichtstentoonstelling, en Lambrecht werd hoogleraar Natuurkunde. 
Smits had een grote werkkracht en was dikwijls tot diep in de nacht op het RC te vinden. Hij bracht dan bijvoorbeeld correcties aan in het Betriebssystem, want hij was tevens hoofd-systeemprogrammeur. Hij trof 's nachts eens de dienstdoende operateur slapende aan. Smits, die als officier in de Tweede Wereldoorlog om principiële redenen geïnterneerd is geweest in Duitsland en daar de intocht van de Russen met hun Stalinorgels heeft meegemaakt, schijnt toen half schertsend tegen de ontwakende operateur te hebben gezegd: "Als de oorlog was geweest, dan was je dood geschoten". Operateurs - een aantal had, naar de mode van die tijd, het haar tot op de schouders - vergezelden soms klanten naar café Zwarte Riek bij het Noorderplantsoen.

Ponstypistes

Vanuit voornoemde portaal kwam je ook in het domein van de ponstypistes die de hele dag de resultaten van enquêtes of salarisgegevens ponsten. Tijdens de ALGOL 60-practica werden hier ook de programma's van cursisten geponst. Een belangrijke klant was gecharmeerd van een roodharige ponstypiste met bruine ogen en mooie sproeten. Volgens een onbevestigd verhaal zijn hier de resultaten van een groot opgezet onderzoek op Nieuw Guinea, dat Nederland tot 1963 in zijn bezit had, geponst. Nadien zijn de gegevens nooit gebruikt, misschien liggen de tientallen dozen met ponskaarten nog ergens op een instituut te vergaan.

Ponskamer voor klanten

Vanaf de ingang voerde een brede trap naar de eerste etage voor het RC-personeel. Halverwege de trap bevond zich de deur naar de lage ponskamer voor klanten en RC-personeel. Er heerste vaak een gemoedelijke atmosfeer, het geluid van het ponsen had een zelfde rustgevend effect als het tsjilpen van mussen. De gejaagdheid van veel huidige computergebruikers was een nog onbekend verschijnsel. Toen ik daar eens zat te ponsen, zag ik ineens het hoofd van schrijver/programmeur Gerrit Krol, die op sollicitatiebezoek was, om de hoek van de deur verschijnen. Snel trok hij zijn hoofd weer terug. Soms waren studenten met hun tweeën enquêtegegevens aan het ponsen. De ene las dan op luide toon voor, terwijl de andere het intoetste. Je hoorde dan eindeloos achtereen dreunen: EEN, EEN, TWEE, TWEE, EEN etc.

Programmatuur

De klanten kwamen voor het merendeel uit de faculteit W&N, ze programmeerden zelf meestal in ALGOL 60 hun problemen, zoals reeds vermeld. Er was echter ook een FORTRAN-compiler. De TR4 had een goede ALGOL-compiler, weliswaar zonder recursiviteit maar met een fantastische symbolische dump voor het traceren van fouten. Nooit heb ik later een betere symbolische dump gebruikt.
Door RC-medewerkers en numerici waren er een beperkt aantal numerieke ALGOL-procedures geprogrammeerd. Integreren deed je met INTSTIEF en met NULPUNTEN berekende je de nulpunten van een polynoom. Het was nog de tijd dat je bepaalde specialisten met een zekere eerbiedigheid moest benaderen. Toen ik eens bij de auteur van de nulpuntenzoeker kwam met de klacht dat de berekende nulpunten bij invulling lang geen nul opleverden, reageerde de man aanvankelijk wat gepikeerd. Maar later draaide hij bij en legde me met omhaal van woorden uit dat numerieke processen nooit het exacte antwoord geven.
Ook sociale wetenschappers maakten al vroeg gebruik van de computer. ZAEHL werd gebruikt voor tabelleren. Bij afwezigheid van statistische pakketten als SPSS, is er toen bijvoorbeeld factoranalyseprogrammatuur geschreven. Misschien overbodig om op te merken: het huidige voornaamste gebruik van een computer als een luxe soort schrijfmachine, was toen nog onbekend.

Stuurkaarten

Naar aanleiding van mijn artikel over medische visualisatie kreeg ik weer contact met een klant uit die tijd: mevr. drs. Harmien Amesz-Voorhoeve, die zich al heel vroeg bezig hield met 3D-reconstructie, een probleem dat nog steeds actueel is. Ze gaf me onlangs nog enkele aanvullingen.
Toen we het over de TR4 kregen, merkte ze op dat ze het maken van de zgn. stuurkaarten - gekleurde ponskaarten met allerlei vreemde ponsingen met commando's voor het Betriebssystem - haast het moeilijkste onderdeel vond van het werken op de TR4. Ik kan daar geheel mee instemmen. Ik heb er "Het TR4 bedrijfssysteem en zijn consequenties voor ALGOL programma's" (1971) nog eens op nageslagen en maakte weer kennis het degelijke en taaie computerjargon uit die dagen, dat was doorspekt met Duitse termen - de TR4 was immers van Duitse makelij. Als voorbeeld de beschrijving van een stuurkaartparameter van de Abschnitts-Operator:

"Het maximale aantal via het Normal-Ausgabe-Medium (gewoonlijk de regeldrukker) uit te voeren pagina's, de z.g. drukgrens of Druckschranke."

Smits was een meester in het schrijven van dit soort proza waar geen speld was tussen te krijgen.

Knippatroon voorpand damesjurk

KOMPLOT en knippatronen

Bij mijn intrede in het RC werd me door Smits de vrijheid gegeven om mijn eigen weg te vinden. Al snel heb ik mijn plaats gevonden in de ontwikkeling van het grafiekensysteem KOMPLOT, waar ik elders al eens over heb verteld.
In 1970 vertaalde ik het voorschrift voor het tekenen van het knippatroon voor een damesjurk op grond van 9 maten (taille, roklengte etc) in een TR4 tekenprogramma. Dankzij de bescheiden naam die ik door dat programma kreeg als patroontekenspecialist, werd ik later uitgenodigd in het kledingatelier van David Pinto met allemaal allochtone dames achter naaimachines. Thans is de heer Pinto hoogleraar in Amsterdam en actief in de politiek.

tr4.jpg (127624 bytes)

Weerzien met de Grote Appelstraat 10

Bij de verhuizing van het RC in 1972 naar Paddepoel ging de TR4 mee. Alleen Felix Hess maakte er op het laatst nog gebruik van om zijn proefschrift over boemerangs af te ronden. Na de ontmanteling in 1975 stond de TR4 een jaar of twintig in een gang, totdat passanten hem langzaamaan begonnen te slopen. Toen is hij in veiligheid gebracht in het depot van het Universiteitsmuseum.
Onlangs bezocht ik op een ochtend de Grote Appelstraat 10 waar nu de faculteit der Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap is gevestigd. Behalve een man met een trombone die net het pand verliet, kwam ik niemand tegen. Er was nog veel herkenbaars. Waar vroeger de ponstypistes werkten, wordt nu college gegeven. De bovenverdieping met onze werkkamers was vrijwel niet veranderd, alleen stond er nu een bijna mansgroot houten kruis in de hoek. Door de openstaande deur kon ik even in de voormalige gebruikersponskamer kijken; er is nu een bar. Overal zag je sporen van wilde feesten. Tegen de wand, waar wij vroeger braaf zaten te ponsen, stond nu een halfgesloopte piano.

Begin pagina


index Pictogram  2