Melancholie der daken
Het is juli 1982 en ik heb mijn eerste jaar kunstgeschiedenis achter de rug. Ik moet de leuke tijdelijke kamer in een studentenhuis aan de Trompstraat uit want de huurster komt weer terug. Mijn vriendje woont al in een Selwerdflat. Na een bezoek aan de SSH kom ik terecht in Selwerd II aan de Esdoornlaan. De huur bedraagt 144 gulden per maand. Mijn kamer ligt op de vijfde verdieping, naast het balkon, de WC, de keuken voor 16 personen en vlakbij de dag en nacht klapperende afdelingsdeuren. Er zijn ‘lawaai-uren’ van vijf tot zeven ‘s avonds, dan mag iedereen zijn stereo (meestal een tuner/versterker/pick-up en twee geluidsboxen) wat harder zetten. Velen sloffen dan naar de gemeenschappelijke keuken. Koken in de vuile keuken doe ik nauwelijks, ik eet wel vegetarisch in de mensa van ‘Vera.’ Boterhammen eet ik op mijn kamer waar ik mijn eigen kleine koelkast heb. Het meest intrigerend aan deze keuken zijn niet de groene schimmelkolonies maar de stortkoker waar het afval in een duistere sluis naar beneden valt.
De gemeenschappelijke telefoon met een tikker bevindt zich in een hokje in het trappenhuis maar bellen doe ik nooit. De telefoon is altijd bezet, vooral ’s avonds, als het goedkoper is.
Soms zie ik een rookpluim opstijgen uit het crematorium aan de andere kant van de snelweg.
Noodgedwongen zit ik van donderdagavond tot maandag weer bij mijn ouders. Lichtpuntjes in mijn korte Groningse week zijn de cursus modeltekenen aan de School voor Handenarbeid in de Walstraat en de practische cursus grafische technieken die ons, kunstgeschiedenisstudenten, in de grafiekwerkplaatsen van Academie Minerva brengt. Ik maak een zinklitho van een vrouw die gevangen zit in een te kleine ruimte, een houtsnede en een zeefdruk.
In die tijd in de studentenflat vraag ik me af of ik de juiste studie gekozen heb. Ik ben al tweedejaars, vind kunstgeschiedenis erg interessant maar die kunstacademie lonkt. Na veel slapeloze nachten besluit ik om toelating te doen voor de avondacademie en beide studies eerst maar eens te combineren.
Na zeven maanden flat kan ik gelukkig terug naar mijn eerste kamer. Het uitzicht is wel niet zo weids meer – een golfplaatdak met een poezentrap - maar ik hoef de keuken en de douche maar met één persoon te delen, de telefoon op de eerste verdieping en de voordeur maar met vijf.
Voor de toelating tot Minerva moet ik thuis een werkstuk maken. Uit de tien onderwerpen kies ik de titel ‘Melancholie der daken.’ Het uitzicht vanuit mijn raam op de 5de verdieping in de afgelopen winter dient als inspiratie. De foto’s die ik er heb gemaakt, gebruik ik voor een schilderij en enkele collages. Het pasteuze olieverfschilderij van een duister hoofd voor de lange rijen daken van Selwerd, krijgt zelfs de titel ‘De walging.’ Alles druipt, zakt in elkaar en zelfs de ramen huilen.
Terug in de Trompstraat houden mijn buurman en ik een kort ‘lawaai-uurtje’ aan. Tijdens mijn vroege avondmaal en voor ik naar de academie ga, draai ik even keihard een plaatje om energie te krijgen. ‘Music was my first love – and it will be my last,’ joel ik mee. Gezien mijn huidige bezigheden, dertig jaar later, moet dat natuurlijk ‘painting’ zijn, of ‘art’… Op dat kleine kamertje in Selwerd werd me dat voor het eerst duidelijk.
Saskia Zwiers, kunstgeschiedenis 1989
Laatst gewijzigd: | 09 oktober 2019 12:33 |