De volgende depressie voorkomen
Wie eenmaal depressief is geweest, loopt meer kans om dat nog eens mee te maken. Toch is daar bij de behandeling van depressieve klachten vaak weinig aandacht voor. Marie-José van Tol , hoogleraar ‘stemming en cognitie’, onderzoekt wat mensen met een gevoeligheid voor depressie zelf kunnen doen om herhaling te voorkomen.
Tekst door Dorien Vrieling; foto's door Reyer Boxem
Om meteen maar de olifant in de kamer te benoemen: nee, depressie tegengaan is geen kwestie van hard genoeg je best doen. Of iemand depressief wordt, hangt af van allerlei factoren. Je genen bijvoorbeeld – bij sommige mensen zit het in de familie – en of je je jeugd zonder al te veel kleerscheuren bent doorgekomen. Dat zijn dingen waar je zelf geen invloed op hebt. ‘Het laatste wat ik wil zeggen is dat het aan jezelf ligt of je depressief bent,’ zegt hoogleraar cognitieve neuropsychiatrie Marie-José van Tol. ‘Er zijn veel kwetsbaarheden waar niet tegenop te boksen valt.’ En dan is het ook nog zo dat iemand die al eens depressief is geweest, meer kans loopt op een volgende depressieve episode.
Dat is het slechte nieuws, en daar wil Van Tol dus niets aan afdoen. Je hebt niet overal invloed op. Maar dat neemt niet weg dat er ‘knoppen’ zijn waar je zelf (in therapie, onder begeleiding) aan kunt draaien, zoals ze het noemt. Dat is nuttig, aangezien de behandeling van depressie vaak vooral gericht is op het verhelpen van bestaande klachten – niet op het voorkomen van herhaling.
Helpende gedachte
Een van die knoppen is het cognitief functioneren. Dat behelst bijvoorbeeld concentratie, het geheugen, kunnen focussen op waar je mee bezig bent. Dat cognitief functioneren is niet alleen minder sterk tijdens een depressie, maar ook na het herstel, vertelt Van Tol. ‘Mensen zeggen dan weleens: I stopped living up to my potential – ik kan sinds mijn depressie niet meer leven naar wat ik eigenlijk in me had.’ Die cognitieve problemen worden ook in verband gebracht met de kans om nog eens depressief te worden. ‘Als je veel cognitieve klachten hebt, is het moeilijker om je emoties bij te sturen. Gebeurt er iets waar je verdrietig of somber van raakt, dan is het lastiger om jezelf even af te leiden of met een helpende gedachte weer je stemming overeind te houden.’
Bewapening vanuit het brein
Wat als je dat cognitief functioneren kunt verbeteren en zo meer invloed kunt uitoefenen op je gemoedstoestand? Dat onderzoekt Van Tol in een grootschalig onderzoek, waarvoor ze van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een Vidi-beurs van 800.000 euro kreeg. ‘Ik wil weten hoe we vanuit het brein een soort bewapening kunnen aanbrengen. Er zullen in de toekomst weer nare dingen gebeuren, dat kun je niet voorkomen. Hoe zorg je dan dat je misschien wel even onderuitgaat, maar niet weer een volledige depressie in schiet?’
Motivatie
Motivatie lijkt een belangrijke rol te spelen bij het cognitief functioneren. ‘Voordat je besluit om ergens moeite voor te doen, ergens aandacht aan te besteden, maak je vaak een soort kosten-batenanalyse. Als het de moeite waard is, het je wat oplevert, ben je sneller geneigd iets te doen en het af te maken. Maar als je ergens het nut niet van inziet, zul je merken dat het moeilijk is je aandacht erbij te houden.’ Van Tol onderzoekt hoe therapievormen die veel worden ingezet bij depressie, meer kunnen inspelen op motivatie. ‘Het is net als met de belastingaangifte. Dat vinden weinig mensen leuk, maar als je bedenkt dat je financiële problemen ermee buiten de deur houdt, is het wel goed te doen. Dus als je zo’n saai taakje koppelt aan wat belangrijk is, dan zit daar een soort beloning in. We willen onderzoeken of we die beloning die eigenlijk al verstopt zit in dingen doen die je belangrijk vindt, kunnen gebruiken om je cognitief functioneren te trainen.’
Fantaseren
Een andere knop waar je zelf aan kunt draaien, blijkt uit eerder onderzoek van Van Tol, is de inhoud van je gedachten. Wie elke dag een poosje fantaseert, zit beter in zijn vel. ‘In ons onderzoek was de kern van dat fantaseren: wat als jij positiever over jezelf zou denken, wat zou dat met je doen? We moedigden de deelnemers aan zich heel gedetailleerd voor te stellen hoe ze dan op hun werk zouden komen. Wat er ook gebeurde, ook al gooiden ze meteen een kop koffie om, ze werden toch gewaardeerd. Hoe zou dat dan voelen? Het bleek dat mensen na het fantaseren minder spontane negatieve gedachten hadden en dat die gedachten minder op het verleden gericht waren. Hoe je over jezelf denkt, heeft onmiddellijk invloed op hoe je je voelt en op de inhoud van je gedachten.’
Plakkerig piekeren
In een huidig onderzoek duikt Van Tol dieper in de toepasbaarheid van dat fantaseren. ‘Stel dat je dat dagdromen elke dag even oefent, via een app op je mobiele telefoon, heeft dat dan ook invloed op hoeveel je piekert? We hopen dat het piekeren er minder ontwrichtend van wordt. Dat het minder vaak optreedt en dat het minder ‘plakkerig’ is, dat je minder in een kringetje blijft denken.’ In het onderzoek wordt de invloed van het fantaseren vergeleken met het effect van mindfulness. Dagelijks mediteren, oordeelloos kijken naar je gepieker, helpt ook. We willen weten wat het beste helpt voor wie. Het zou kunnen dat positief fantaseren vooral goed helpt voor mensen die piekeren met negatieve overtuigingen over zichzelf, en dat mindfulness juist helpt als je de neiging hebt om heel plakkerig te piekeren.’
Bespreekbaar maken
Steeds meer mensen hebben last van psychische problemen zoals depressie, blijkt uit diverse onderzoeken. Begin dit jaar vroeg psychiater Christiaan Vinkers zich in de Volkskrant af of de toegenomen bespreekbaarheid van psychische klachten misschien een averechts effect heeft. Helpt al dat praten wel? Van Tol is resoluut. ‘De klachten zijn inderdaad toegenomen, maar dat is ook zo in landen waar weinig gepraat wordt over mentale problemen.’ Bovendien: ook in Nederland voelt lang niet iedereen zich vrij om het over depressie te hebben. ‘Er is nog steeds veel eenzaamheid rond psychisch lijden, blijkt uit mijn studies. Zolang dat het geval is, denk ik dat het goed is dat we het in de maatschappij juist bespreekbaar maken.’
Over Marie-José van Tol
Marie-José van Tol (1980) is hoogleraar cognitieve neuropsychiatrie bij het UMCG en voorzitter van De Jonge Akademie van de KNAW. Ze haalde haar master klinische en gezondheidspsychologie aan de Universiteit Utrecht en promoveerde daarna aan de Universiteit Leiden op de overeenkomsten in het brein bij mensen met depressies en angststoornissen. In 2015 werd ze in Groningen universitair docent op de afdeling Biomedische Wetenschappen van het UMCG. In februari won Van Tol de AcademieKus 2024, een prijs uitgereikt door de Algemene Onderwijsbond (AOb), vanwege de manier waarop ze zich als voorzitter van De Jonge Akademie inzet voor gelijke rechten en minder hiërarchie binnen de academische wereld, ‘Iedereen professor!’
(Dit artikel is afkomstig uit de Lente-editie van alumnimagazine Broerstraat 5.)
Oproep onderzoek piekeren
Marie-José van Tol is nog op zoek naar deelnemers voor het onderzoek naar het effect van mindfulness en ‘positief fantaseren’ op piekeren. Wie regelmatig piekert en daar iets aan zou willen doen, kan zich aanmelden via mindcog@rug.nl.
Laatst gewijzigd: | 27 maart 2024 11:27 |
Meer nieuws
-
27 augustus 2024
UMCG gaat onderzoeksfaciliteiten beschikbaar stellen voor geneesmiddelenontwikkeling
Om de beschikbaarheid en effectiviteit van geneesmiddelen in Nederland te verbeteren gaat het UMCG het bedrijf G² Solutions opzetten. Dit bedrijf moet ervoor gaan zorgen dat belangrijke technologische ontwikkelingen op het gebied van DNA sequencing...
-
17 juli 2024
Veni-beurzen voor tien onderzoekers
Aan tien onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen en het UMCG is een Veni-beurs van maximaal 320.000 euro toegekend. De Veni-beurzen worden jaarlijks toegekend door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk onderzoek (NWO) en zijn...
-
16 juli 2024
Geneeskunde nog altijd gestoeld op de man
Aranka Ballering onderzocht het ziektetraject dat mensen met veelvoorkomende klachten afleggen. Een van de opvallendste uitkomsten: vrouwen doorlopen gemiddeld een ander en minder uitgebreid traject dan mannen.