Oratie dhr. prof.mr.dr. J.W.M. Engels: Wethouder en collegiaal bestuur
Wanneer: | di 03-02-2015 om 16:15 |
Waar: | Aula Academiegebouw, Broerstraat 5, Groningen |
Oratie: dhr. prof.mr.dr. J.W.M. Engels
Titel: Wethouder en collegiaal bestuur
Leeropdracht: Recht der decentrale overheden
Faculteit: Rechtsgeleerdheid
De Gemeentewet moet worden aangepast, zodat collegebevoegdheden in de toekomst - geclausuleerd - aan wethouders kunnen worden gedelegeerd. Dat bepleit prof.mr. Hans Engels, Eerste Kamerlid en bijzonder hoogleraar gemeenterecht/gemeentekunde tijdens zijn oratie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Toepassing van deze rechtsfiguur maakt van wethouders formeel bestuursorganen en brengt evenwicht in de formele en feitelijke positie van het wethoudersambt, stelt Engels. Mocht op termijn de gekozen burgemeester worden ingevoerd, dan beschikken wethouders in de nieuwe situatie over voldoende positie om een substantiële rol te blijven spelen.
In de Nederlands staatsontwikkeling is de collegiale bestuursvorm lang een dominante figuur gebleken. Pas in 1848 hervormde Thorbecke het plaatselijke bestuur naar een democratisch stelsel op monistische grondslag. De raad aan het hoofd en het college van burgemeester en wethouders als voorbereidend en uitvoerend orgaan, maar wel vormgegeven als een collegiaal orgaan. Wethouders hadden geen zelfstandige staatsrechtelijke positie.
In de praktijk van het gemeentebestuur werd het college feitelijk het dominante orgaan binnen het gemeentebestuur. Daarmee groeide tevens de politieke en bestuurlijke zelfstandigheid van de individuele wethouder. Na de hiermee verband houdende dualisering van het gemeentebestuur in 2002 plaatste de wetgever het college naast de raad met eigen bevoegdheden. Het collegialiteitsbeginsel bleef formeel-staatsrechtelijk gehandhaafd.
Een aantal belangrijke bestuurlijke ontwikkelingen in de praktijk van het wethoudersambt, samenhangend met grote veranderingen in de aard en omvang van de gemeentelijke opgaven, in de politieke en bestuurscultuur en in de maatschappelijke context van het lokaal bestuur hebben grote druk gezet op het college als collegiaal orgaan. Het belangrijkste argument om het collegiale bestuur tot dusver te handhaven is de angst voor een aantasting van de eenheid van beleid.
Dit standpunt is niet langer houdbaar, betoogt Engels. Eenheid van beleid, politieke homogeniteit en integraliteit van bestuur kunnen ook, en zelfs beter met moderne politieke en bestuurlijke instrumenten worden gewaarborgd. De feitelijk gegroeide zelfstandigheid van wethouders met eigen portefeuilles en mandaten, als gevolg waarvan de besluitvorming door het college als zodanig een vooral formeel en dus fictief karakter draagt, vraagt een daarbij behorende staatsrechtelijke positie.