Op naar de verkiezingen: over de strijd tussen feiten en gevoelens
Datum: | 22 september 2016 |
Auteur: | Janka Stoker en Harry Garretsen |
De Troonrede gaf deze week aanleiding tot optimisme: economische groei, meer koopkracht voor (bijna) iedereen, lagere werkloosheid, en de overheidsfinanciën zijn op orde.De campagne voor de verkiezingen is op Prinsjesdag echter overduidelijk begonnen, want in plaats van applaus oogstte de rede vooral weerstand en kritiek, vooral (uiteraard) vanuit de oppositie. Terugkerend thema daarbij is het ‘onrust en onbehagen’-sentiment, waaraan de Koning zelf ook refereerde. Maar hoe zit dat nou eigenlijk met dat ‘gevoelde’ onbehagen, de zogenaamde tweedeling in de samenleving, en de constatering dat ‘de tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen toenemen’ – aldus Jesse Klaver? Wat zeggen de feiten – en zijn kale feiten eigenlijk nog wel van belang in het huidige tijdsgewricht?
In Nederland hebben we een Sociaal Cultureel Planbureau dat regelmatig de gevoelstemperatuur opneemt in de Sociale Staat van Nederland. De laatste keer dat dit algemene rapport verscheen was december 2015, nog niet zo lang geleden dus. De uitkomsten (zie ook het persbericht) wijzen onder andere uit dat Nederlanders zeer tevreden zijn met hun eigen leven: gemiddeld geven Nederlanders hun leven een 7,8 als rapportcijfer, en bovendien zijn we met z’n allen de afgelopen tien jaar iets gelukkiger geworden. Er staat ook in het rapport dat Nederlanders zich wel in toenemende zorgen maken over de toekomst.
Het aardige is dat het Centraal Planbureau ook per kwartaal meet hoe het met de zogenaamde ‘burgerperspectieven’ staat – deel 3 van dit jaar verschijnt op 30 september aaanstaande. Het meest recente bericht (30 juni 2016) laat een opvallende tegenstelling zien: mensen zijn positief over de economie, maar negatief over de politiek. Men maakt zich vooral zorgen over de komst en opvang van vluchtelingen, maar de meningen hierover zijn sterk verdeeld. En opvallend genoeg is er trendmatig een lichte stijging van het optimisme sinds begin 2008 (m.u.v. de mensen met een beneden-modaal inkomen). Bovendien is Nederland, in vergelijking met andere Europese landen, een relatief optimistisch land.
Tot zover de feiten. Maar wie naar de Algemene Beschouwingen heeft gekeken, en luistert naar grote woorden van zowel links als rechts en vooral ook de voor- en nabeschouwingen van het debat in de Tweede Kamer in diverse media tot zich neemt, krijgt een totaal ander perspectief voorgeschoteld: het gaat slecht en we zitten middenin een veelvoud aan crises (een immigratiecrisis, een veiligheidscrisis, een integratiecrisis, een globaliseringscrisis, een democratische crisis, en ga zo maar door). De tweedeling neemt toe, het land is bijkans afgebroken en onze politici zijn onmachtig als het om de gevaren binnen en buiten de eigen landsgrenzen gaat.
Afgezien van de gebruikelijke ‘tegen’-positie die oppositiepartijen innemen als reactie op elke willekeurige Troonrede, is de nadruk op breed gedeelde gevoelens van onvrede dit keer wel heel opvallend, en staat ze nogal haaks op de droge feiten van het CPB. Het gevoel van onmacht en het idee dat nationaal beleid weinig meer voorstelt, is ook in strijd met een werkelijkheid waarin we op heel veel terreinen ons lot nog steeds in eigen hand hebben. Maar één ding is zeker: vooral de politieke middenpartijen weten met hun traditioneel redelijke, rationele antwoorden de kiezer steeds moeilijker te bereiken (zie ook onze analyse ‘het probleem van de Nederlandse politiek op een bierviltje’). Bijgevolg zijn de politieke flankpartijen met eenduidige oplossingen die appelleren aan een ‘gevoel van onbehagen’ populair, en lijkt het voor het midden een zaak van geforceerd mee doen met de “anders pleur je maar op”-stemming, of anders electoraal kopje onder te gaan.
Als dit een voorbode is voor de campagnes van de komende maanden, dan is een van de belangrijkste conclusies (of voorspellingen) dat er een grote kloof dreigt te ontstaan tussen rationele analyses en feiten enerzijds, en gepercipieerde of door de politici gepresenteerde of zelfs aangewakkerde gevoelens van onbehagen en onrust in de samenleving anderzijds. En dit doet sterk denken aan de situatie zoals die in het Verenigd Koninkrijk ontstond – of wellicht gecreëerd werd – rondom de Brexit. Eerder schreven wij daarover dat er een grote afgrond gaapt tussen rationele, gematigde politici die feiten presenteren over economische voor- en nadelen van de EU, en burgers die zich in hun stemgedrag vooral door emoties laten leiden. En, nog belangrijker, een kloof die wordt vergroot door politici die deze emoties aanwakkeren en uitvergroten, vaak zonder daarbij een feitelijke onderbouwing te hoeven leveren.
Bij de Brexit hebben we gezien dat het standpunt won dat het beste tegemoet kwam aan de vermeende of geactiveerde ‘gevoelens’ in de samenleving - en dat de feiten en de rationele analyses van de experts daarbij het onderspit dolven. Het zou wel eens een voorbode kunnen zijn voor de Nederlandse verkiezingsdynamiek van de komende maanden. Dit betekent vooral dat alle leiders, maar vooral die bij de geplaagde middenpartijen, op de een of andere manier de weg naar het gevoel van de kiezer moeten vinden – waarbij je alleen maar kunt hopen dat dit ook gecombineerd gaat worden met een herwaardering voor de feiten (zie ook Harry Garretsen over het misverstand tussen burgers en politici). En wellicht nog één tip voor de doemdenkers: een klassieke studie (Zullow & Seligman, 1990) laat voor Amerikaanse presidenten zien dat optimisten vaker de verkiezingen winnen dan pessimisten, dus hoop wint – meestal - van het inspelen op gevoelens van angst. In the LEAD gaat het voor U volgen tot aan maart 2017.
Referenties
Zullow, H. M., & Seligman, M. E. (1990). Pessimistic rumination predicts defeat of presidential candidates, 1900 to 1984. Psychological Inquiry, 1(1), 52-61.