Skip to ContentSkip to Navigation
Over ons

Kindertaal

Heb je een klein broertje, zusje, neefje, nichtje, buurmeisje of –jongetje? Dan heb je je vast wel eens verwonderd over hoe kinderen taal gebruiken. Kinderen zijn op weg om Nederlands te leren, toch is kindertaal niet hetzelfde als Nederlands met minder woorden.

Bekend zijn natuurlijk de grappige uitspraken waarin kinderen bestaande woorden veranderen of nieuwe woorden maken. Zo noemde een meisje van anderhalf een trein steevast een 'tjoekefijn' (vanwege een liedje: Tsjoeke-tsjoeke-tsjoek, zo doet de trein, tsjoeke-tsjoeke-tsjoek, wat gaat dat fijn) en een jongetje van twee een handschoen een 'handsok' (wat natuurlijk ook veel logischer is). Maar er is veel meer te zien aan kindertaal. Welke klanken blijken moeilijk uit te spreken? Waarom gaan kinderen van 5, 6 jaar ineens zeggen: Ik zoekte een boek, terwijl ze eerder wel zocht gebruikten?

Kindertaal zegt veel over hoe taal in elkaar zit, maar ook over de mentale ontwikkeling van een kind. Dat een kind nog moet leren zich in iemand anders te verplaatsen zie je bijvoorbeeld mooi weerspiegeld in het gebruik van ik en jij en hier en daar. Zo kunnen kinderen op een bepaalde leeftijd erg in de war raken wanneer je zegt dat iets hier ligt, wanneer ze je niet zien wijzen. Want hier, dat betekent toch dichtbij? Dat een jongetje van drie wel het concept tijd begrijpt, maar nog niet verschillen tussen tijdstip en tijdsduur kan vatten, blijkt uit zijn vragen. Hij begint ze allemaal met hoe lang. Hoe lang begint Sesamstraat? Hoe lang mag ik nog spelen? En wanneer begint een kind eigenlijk met het leren van taal?

Er zijn veel boeiende dingen te ontdekken aan kindertaal en zoals de voorbeelden hierboven al blijkt doen kinderen het lang niet allemaal op dezelfde manier. Ook jij kunt dus interessante ontdekkingen te doen door gewoon goed naar je buurmeisje te luisteren.

Kindertaal maakt bokkensprongen

Bij kinderen gaat de ontwikkeling van kennis, zoals bijvoorbeeld taal, met pieken en dalen. En dus niet geleidelijk, zoals psychologen lang dachten. Onderzoekers zagen lange tijd ontwikkelingspieken en -dalen aan voor meetfouten en andere ruis. Daarom namen zij de statistische gemiddelden van de ontwikkelingen, wat een langzaam stijgende lijn opleverde. De meer recente 'dynamische systeemtheorie' gaat er juist vanuit dat de grilligheid bij herhaalde metingen belangrijke informatie geeft over het ontwikkelingsproces, net als verschillen in metingen per individueel kind.Om deze theorie statistisch te ondersteunen onderzocht ontwikkelingspsychologe dr. Marijn van Dijk een jaar lang één keer per week de taalontwikkelingen van vier peuters, waaronder haar eigen kind. Ze telde bijvoorbeeld het aantal woorden in iedere zin en keek hoe de peuters voorzetsels als 'uit' of 'boven' gebruikten. Ze concludeert dat peuters het spreken de ene dag een stuk makkelijker afgaat dan de andere dag. Met andere woorden: taal van kinderen maakt bokkensprongen.

Van Dijk: "Je kunt taalontwikkeling nog het best vergelijken met leren fietsen. Als je op een zonnige dag prima kunt rijden, betekent dat nog niet dat je dat ook kan met harde tegenwind. Maar als iemand van zijn fiets valt tijdens een storm, kun je niet concluderen dat hij het fietsen zelf nog niet onder de knie heeft." Uit nieuw onderzoek is ook gebleken dat kinderen eerder zinnen kunnen produceren dan dat zij ze kunnen gebruiken. Taalwetenschapster Gis Cannizzaro deed hier onderzoek naar en concludeerde dat kinderen sommige zinnen wel kunnen maken, maar niet kunnen begrijpen. Bekijk hieronder het filmpje!

Vragen?

Mail dan naar: alfasteunpunt rug.nl Vind je dit een leuk onderwerp? Dan is de studie Taalwetenschap misschien iets voor jou!

Laatst gewijzigd:12 maart 2020 22:12